ECLI:NL:GHARL:2018:8623

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
17/00890
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake toeristenbelasting en bewijsopdracht in hoger beroep

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 25 september 2018, wordt het hoger beroep behandeld van de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2017. De zaak betreft de aanslagen in de toeristenbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd voor de jaren 2013, 2014 en 2015. De heffingsambtenaar had de aanslagen gehandhaafd, maar de rechtbank had deze uitspraak vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak te doen. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, waarbij belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend.

Tijdens de zitting op 1 augustus 2018 is belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Het geschil draait om de vraag of de aanslagen toeristenbelasting terecht zijn opgelegd, met name of de bewoners van de stacaravans aanslagen in de forensenbelasting kunnen worden opgelegd. Belanghebbende stelt dat hij langdurig verhuurt en dat hij recht heeft op vrijstelling van toeristenbelasting, terwijl de heffingsambtenaar dit betwist.

Het Hof oordeelt dat belanghebbende de bewijslast heeft om aan te tonen dat de huurders van de stacaravans geen hoofdverblijf in de gemeente Ommen hebben. De uitspraak van de rechtbank wordt niet als vernietigend beschouwd, en de heffingsambtenaar heeft de aanslagen binnen de wettelijke termijn opgelegd. Het Hof schorst de verdere behandeling van de zaak en heropent het vooronderzoek, waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om vóór 1 november 2018 feiten en omstandigheden aan te voeren die kunnen leiden tot het oordeel dat de huurders van zijn stacaravans niet hun hoofdverblijf in de gemeente Ommen hadden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00890
uitspraakdatum:
25 september 2018
Tussenuitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2017, nummer Awb 16/3017 in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013, 2014 en 2015 aanslagen in de toeristenbelasting opgelegd.
1.2
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd. Nadien heeft de heffingsambtenaar de aanslagen ambtshalve verminderd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 augustus 2017 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar (
Hof: bedoeld zal zijn: de uitspraken) vernietigd en beslist omtrent de vergoeding van het griffierecht. Andere beslissingen omtrent de aanslagen of de behandeling van de bezwaarschriften zijn in de uitspraak niet opgenomen.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaken betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018 te Arnhem. Namens de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen zijn verschenen [A] en [B] . De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij brief van 6 juni 2018, aangetekend verzonden aan het adres [a-straat 1] , [Z] , op de hoogte gesteld van plaats en tijdstip van de mondelinge behandeling en hem de gelegenheid geboden hierbij aanwezig te zijn. Blijkens de website van PostNL is deze brief op donderdag 7 juni om 14.16 uur aan het genoemde adres afgeleverd en is voor ontvangst daarvan getekend. Belanghebbende is evenwel niet ter zitting verschenen.
1.7
Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen in de zaken van [C] BV (rolnummer 17/00891) en van [D] (rolnummer 17/00889). De vertegenwoordiger van [C] BV heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende hem heeft laten weten dat hij niet ter zitting aanwezig kan zijn, maar dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat het hoger beroep in zijn zaak, evenals bij de Rechtbank, tegelijk met de hoger beroepen in de zaken van [C] BV en van [D] wordt behandeld en dat hij er eveneens geen bezwaar tegen heeft dat van die behandeling één proces-verbaal wordt opgemaakt. Hij treedt echter niet op als vertegenwoordiger van belanghebbende.
1.8
De heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en kopieën daarvan verstrekt aan het Hof.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende exploiteert in de onderhavige jaren tien (2013) dan wel elf (2014 en 2015) gemeubileerde stacaravans (hierna: de stacaravans) die zijn geplaatst op [E] te [F] , in de stukken overigens ook wel aangeduid als: de chalets. Het merendeel daarvan is langdurig verhuurd aan zogenoemde arbeidsmigranten. Op recreatieterreinen in de gemeente Ommen is permanente bewoning niet toegestaan.
2.2
De stacaravans zijn aan te merken als kampeermiddelen zoals bedoeld in de verordeningen toeristenbelasting van de gemeente Ommen voor de jaren 2013, 2014 en 2015 (hierna telkens genoemd: de Verordening toeristenbelasting).
2.3
De Rechtbank heeft de beroepen van [C] BV, ingediend met betrekking tot de aan haar opgelegde aanslagen in de toeristenbelasting voor 2010 en 2011, gegrond verklaard, de bestreden uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en hem opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van het bepaalde in die uitspraak (de uitspraak voor 2010 is van 8 mei 2013, nummer Awb 13/190, ECLI:NL:RBOVE:2013:CA1221). In vervolg hierop heeft de heffingsambtenaar in de loop van 2013 ook de door belanghebbende over eerdere jaren betaalde toeristenbelasting gerestitueerd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen toeristenbelasting terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich ook in hoger beroep slechts toe op de vraag of aan de bewoners van de stacaravans aanslagen in de forensenbelasting kunnen worden opgelegd op grond waarvan de na te noemen vrijstelling in de toeristenbelasting moet worden verleend.
3.2
Belanghebbende meent dat de vorenstaande vraag bevestigend moet worden beantwoord. Hij stelt dat hij slechts langdurig en veelal voor perioden langer dan 90 dagen verhuurt. Hij stelt voorts dat hij aan de vermindering in 2013 van de aanslagen voor eerdere jaren het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat ook voor de onderhavige jaren geen aanslagen in de toeristenbelasting zouden worden opgelegd. Hij stelt dat vertrouwen ook te kunnen ontlenen aan telefonisch door de heffingsambtenaar gedane toezeggingen.
3.3
De heffingsambtenaar is de tegengestelde opvatting toegedaan. Hij stelt, onder verwijzing naar de stukken en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de Rechtbank, dat het onbegrijpelijk is dat de Rechtbank ervan is uitgegaan dat tussen partijen niet in geschil is dat de arbeidsmigranten die de stacaravans huren geen hoofdverblijf hebben in de gemeente Ommen. Hij stelt nadrukkelijk dat de huurders nu juist wel hun hoofdverblijf hebben in de gemeente Ommen en verwijst daarvoor naar de informatie die door belanghebbende is gegeven. Voor de personen die in de stacaravans verblijven met overnachting en die niet zijn ingeschreven in de Basisregistratie personen van de gemeente Ommen kan toeristenbelasting worden geheven. Nu die personen niet elders hun hoofdverblijf hebben is de zogenoemde vrijstelling forensenbelasting niet van toepassing. Hij heeft steeds na het verstrijken van een belastingjaar bij belanghebbende gegevens opgevraagd ten behoeve van de vaststelling van de toeristenbelasting. Aan de vermindering van de aanslagen voor eerdere jaren, noch aan de omstandigheid dat het tot in 2016 heeft geduurd voordat de onderhavige aanslagen zijn opgelegd, kan belanghebbende het vertrouwen ontlenen dat de onderhavige aanslagen niet (meer) zouden worden opgelegd. Op grond van artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslagen slechts door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Tijdens telefoongesprekken is weliswaar de verhouding tussen de toeristenbelasting en de forensenbelasting besproken maar tevens is meegedeeld dat elk jaar opnieuw onderzoek moet worden gedaan om te bepalen of in dat jaar toeristenbelasting of forensenbelasting is verschuldigd. Een toezegging dat de onderhavige aanslagen niet zouden worden opgelegd, is niet gedaan.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrond verklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van artikel 224 van de Gemeentewet kan, ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, een toeristenbelasting worden geheven. Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan – kort gezegd – een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.2
Het is niet in geschil dat de stacaravans kunnen worden aangemerkt als een gemeubileerde woning in de hiervoor bedoelde zin.
4.3
Ingevolge de Verordening toeristenbelasting, waarvan de tekst, voor zover van belang, voor de onderhavige jaren gelijkluidend is, wordt onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene zijn opgenomen in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens van de gemeente (artikel 1) en is belastingplichtige degene die gelegenheid biedt tot dat verblijf (artikel 2, eerste lid). Voorts luidt de Verordening toeristenbelasting, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 3 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven voor het verblijf:
(…)
3. van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd;
(…)
Artikel 5 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. kampeermiddel: (…)
(…)
2. Voor kampeermiddelen op vaste standplaatsen of seizoenstandplaatsen kan het aantal overnachtingen op een bij de aangifte gedaan verzoek van de belastingplichtige forfaitair worden vastgesteld.
3. (…)”
4.4
De Verordening forensenbelasting van de gemeente Ommen, waarvan de tekst voor de onderhavige jaren gelijkluidend is, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam "forensenbelasting" wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.”
Gewekt vertrouwen
4.5
De Rechtbank heeft, in haar in 2.3 genoemde uitspraak op de beroepen van [C] BV over de jaren 2010 en 2011, onder meer beslist – kort gezegd – dat de heffingsambtenaar alsnog een onderzoek moet doen naar de woonplaats van de huurders van de stacaravans om vast te kunnen stellen of de zogenoemde forensenvrijstelling in de Verordening toeristenbelasting van toepassing is. Daartoe heeft zij de uitspraak van de heffingsambtenaar op de bezwaarschriften van [C] BV vernietigd en de zaak teruggewezen teneinde, na het onderzoek, opnieuw uitspraak te doen.
4.6
De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de Rechtbank daarmee niet de aanslagen heeft vernietigd. Hij heeft het door hem gestarte onderzoek gestaakt en daaraan, gelet op de uitspraak van de Rechtbank, het gevolg verbonden dat ook de aan belanghebbende opgelegde aanslagen voor eerdere jaren moeten worden vernietigd. Voor de jaren daarna heeft hij echter steeds, na afloop van het desbetreffende kalenderjaar, inlichtingen van belanghebbende gevraagd met betrekking tot de toepassing van de Verordening toeristenbelasting. Over het achterwege laten van aanslagen voor de jaren na 2012 heeft hij zich nimmer expliciet uitgelaten. De onderhavige aanslagen zijn alle opgelegd binnen de wettelijke driejaarstermijn. Belanghebbende heeft dit niet bestreden.
4.7
Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende, onder de in 4.6 vermelde omstandigheden, aan de vermindering van de aanslagen voor eerdere jaren niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat ook voor de onderhavige jaren geen aanslagen in de toeristenbelasting zouden worden opgelegd. Evenmin maakt belanghebbende, tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar, aannemelijk dat hij aan telefonisch gedane uitlatingen van de heffingsambtenaar het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat het opleggen van de onderhavige aanslagen achterwege zou worden gelaten.
De aanslagen
4.8
Belanghebbende is degene die de stacaravans verhuurt aan natuurlijke personen die verblijf houden met overnachting. Hij moet daarom worden aangemerkt als degene die de gelegenheid tot verblijf biedt, zoals bedoeld in de Verordening toeristenbelasting. De omstandigheid dat hij de stacaravans alleen langdurig verhuurt doet daaraan niet af (vgl. Hoge Raad 17 juni 2016, nr. 15/02492, ECLI:NL:HR:2016:1201).
4.9
Voor dat geval is niet in geschil dat, als de na te noemen vrijstelling niet van toepassing is, de aanslagen zoals die luiden na de ambtshalve vermindering - waarbij de heffingsambtenaar de aanslagen alsnog heeft vastgesteld met toepassing van de forfaitaire vaststelling van de heffingsmaatstaf (partijen spreken in dezen van een forfaitair tarief) als bedoeld in artikel 5 van de Verordening toeristenbelasting - terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
4.1
Artikel 3 van de Verordening toeristenbelasting voorziet in een aantal vrijstellingen waaronder een vrijstelling van het verblijf van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd (hierna: de vrijstelling). Naar het oordeel van het Hof is het aan belanghebbende, die zich beroept op de toepassing van de vrijstelling, de feiten en omstandigheden te stellen en, nu de heffingsambtenaar de toepassing gemotiveerd heeft bestreden, aannemelijk te maken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat en in hoeverre op overnachtingen die door de heffingsambtenaar tot de heffingsmaatstaf voor de toeristenbelasting zijn gerekend, de vrijstelling van toepassing is.
4.11
Belanghebbende heeft geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd die ten grondslag kunnen worden gelegd aan het in 4.10 bedoelde oordeel. Dat hij langdurig verhuurt kan er onder omstandigheden zelfs toe leiden dat gesproken moet worden van het hoofdverblijf van de huurder. Maar omtrent de omstandigheden waarnaar moet worden beoordeeld of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft (artikel 2, tweede lid, van de Verordening forensenbelasting) is verder niets gesteld of gebleken.
4.12
Vorenstaande verdeling van de bewijslast is een andere dan waarvan de Rechtbank in de bestreden uitspraak en in de onder 2.3 genoemde uitspraak is uitgegaan en die de heffingsambtenaar en belanghebbende ook in de onderhavige procedure tot uitgangspunt hebben genomen. Nu sprake is van rechtstoepassing en de heffingsambtenaar gemotiveerd bestrijdt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd kan het Hof partijen in hun standpunt niet volgen. De hier bedoelde bewijslastverdeling is eerst ter zitting van het Hof ter sprake gekomen.
4.13
In de omstandigheid dat de bewijslast anders moet worden verdeeld dan waarvan partijen zijn uitgegaan en belanghebbende zich tot aan de mondelinge behandeling door het Hof daarop niet heeft voorbereid, vindt het Hof aanleiding deze tussenuitspraak te doen. Belanghebbende zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die kunnen leiden tot het oordeel dat en in hoeverre huurders van zijn stacaravans niet hun hoofdverblijf hadden in de gemeente Ommen.

5.Proceskosten

Het Hof reserveert de beslissing omtrent de proceskosten tot de einduitspraak.

6.Beslissing

Het Hof:
- schorst de verdere behandeling van de zaak;
- heropent het vooronderzoek;
- bepaalt dat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld vóór 1 november 2018 feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan kan worden geoordeeld of en in hoeverre de huurders van de stacaravans van belanghebbende in de jaren 2013, 2014 en 2015 hun hoofdverblijf in de gemeente Ommen hadden;
- bepaalt dat, bij betwisting van die feiten en omstandigheden door de heffingsambtenaar, belanghebbende alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld die feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, en
- houdt iedere verdere beslissing in deze zaak aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
25 september 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier De voorzitter
(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 september 2018.
Tegen deze tussenuitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.