In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, hebben appellanten, een huurderspaar, in hoger beroep beroep gedaan tegen een vonnis van de kantonrechter. De zaak betreft een huurgeschil met de stichting Vivare, waarbij de huurders schadevergoeding en smartengeld vorderden vanwege schimmelvorming in hun huurwoning. De huurders hebben van 4 februari 2009 tot 1 maart 2016 een woning gehuurd van Vivare en hebben herhaaldelijk geklaagd over vochtproblemen. Na een laatste klacht op 25 november 2015 heeft een vastgoedconsulent van Vivare de schimmelplekken geconstateerd. De huurders zijn per 2 maart 2016 verhuisd naar een andere woning en hebben in eerste aanleg een schadevergoeding van € 35.999,16 gevorderd, waarvan de kantonrechter slechts € 6.222,50 heeft toegewezen.
In hoger beroep hebben de huurders vijf grieven ingediend, waarbij zij onder andere de afwijzing van hun vordering tot immateriële schadevergoeding aanvechten. Het hof oordeelt dat de aansprakelijkheid van Vivare voor het gebrek in de woning vaststaat, maar dat de huurders niet ontvankelijk zijn in hun vordering tot smartengeld voor hun dochters, omdat zij geen machtiging van de kantonrechter hebben overgelegd. Het hof heeft de vordering tot verhuiskosten gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 6.768,23, en de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de huurders voor het overige af. Vivare wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.