Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellanten] c.s.,
SNCU,
1.Het verdere geding in hoger beroep
De vaststaande feiten
- Dat Opdrachtgever behoefte heeft aan arbeidskrachten om de aan hun gegunde opdrachten te vervullen;
- Dat partijen besloten hebben dat Onderaannemer werkzaamheden zal verrichten voor Opdrachtgever, waarbij de exacte omschrijving van de werkzaamheden en de voorwaarden voor aanvang van de opdracht schriftelijk danwel mondeling kenbaar worden gemaakt;
- Dat de werkzaamheden de uitvoering van alle voorkomende isolatiewerkzaamheden betreft;
- Dat Onderaannemer bereid is deze werkzaamheden op betreffende voorwaarden te verrichten na oproeping doch slechts indien hij op dat moment in staat en bereid is tot het verrichten van deze werkzaamheden;
- Dat deze overeenkomst geen exclusiviteit of garantie op opdrachten geeft bij Opdrachtgever;
- (…)
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
elf grieven, genummerd I tot en met XI, opgeworpen door [appellanten] c.s. tegen de vonnissen van 26 januari 2016 en 6 september 2016, keren zich in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat hun onderneming in de relevante periode voldoet aan de vereisten voor uitzendonderneming als bedoeld in artikel 7:690 BW en daardoor onder de werkingssfeer van artikel 2 van voormelde cao’s valt. De grieven lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
27 maart 2011 en 14 juli 2011 tot en met 31 maart 2012 een uitzendonderneming hebben gedreven. Op SNCU, als de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen die verbonden zijn aan het door algemeen verbindendverklaring daarvan van toepassing zijn van de cao’s, rusten op dit punt stelplicht en bewijslast.
‘voor de duur van het project zonder dat opzegging is vereist’, waarbij niet blijkt en dit evenmin is gesteld op welk project werd gedoeld. Met de werknemers is daarbij een nettoloon per uur overeengekomen, in welk nettoloon is begrepen de aanspraak op vakantietoeslag en vakantiedagen, wat een veelvoorkomend gebruik is in de uitzendbranche. [appellanten] c.s. hebben over de formulering van hun arbeidsovereenkomsten tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg, zo blijkt uit de overgelegde en onbestreden gebleven aantekeningen van de griffier ter zake, uiteengezet dat zij daarmee flexibiliteit wilde creëren. Dit is niet anders te begrijpen dan dat [appellanten] c.s. bij afnemend werkaanbod de mogelijkheid wilden kunnen benutten van het niet meer inzetten van werknemers, zonder dat daaruit financiële aanspraken voor hun werknemers volgen. Ook dit onderstreept dat [appellanten] c.s. in de relevante periode uitzending voor ogen stond.
- door [appellanten] c.s. zelf als raamovereenkomst aangemerkt - blijkt dat van [appellanten] c.s. werd verwacht dat zij ‘na oproeping’ door Montmontaza ‘arbeidskrachten’ zouden leveren om ‘isolatie-werkzaamheden’ te verrichten, waarbij de exacte omschrijving van de werkzaamheden als ook de voorwaarden daarvoor pas bij die oproeping kenbaar zouden worden gemaakt, zonder dat Montmontaza aan [appellanten] c.s. exclusiviteit of een garantie op zulk isolatiewerk gaf. Dat oogmerk van de raamovereenkomst staat er daardoor geenszins aan in de weg dat de relatie tussen [appellanten] c.s. en haar werknemers moet worden aangemerkt als een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW.
grieven X en XIkeren [appellanten] c.s. zich eveneens tegen de dwangsommen die verbonden zijn aan de veroordeling tot naleving van de cao’s en aan de veroordeling tot nabetaling van € 58.342,- aan de betrokken werknemers. Ter toelichting op deze grieven hebben [appellanten] c.s. aangevoerd dat het in beide veroordelingen gaat om de betaling van een geldsom, in welke situatie volgens artikel 611a, lid 1, tweede volzin, Rv geen dwangsom kan worden opgelegd. Uit het arrest van het Benelux Gerechtshof van 24 mei 2004 (ECLI:NL:XX:2004:AR5040) blijkt dat deze in de tweede zin vervatte uitzondering alleen geldt voor gevallen waarin de hoofdveroordeling door rechtstreekse executie kan worden verkregen. Dat is niet het geval wanneer een partij wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom aan een derde. Het gaat hier om een veroordeling tot nabetaling van een geldsom aan derden, de toenmalige werknemers van [appellanten] c.s., die in dit verband niet als de processuele wederpartij kunnen worden beschouwd. Daarom is oplegging van een dwangsom ook toegestaan. Hetzelfde geldt voor de veroordeling van [appellanten] c.s. tot naleving van een cao, ook als dat tot gevolg heeft dat zij aan hun werknemers bepaalde betalingen dienen te doen. Ook in zoverre stranden deze grieven.