ECLI:NL:GHARL:2018:8473

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
17/00774 t/m 17/00776
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting. De belanghebbende, een ondernemer die lijdt aan de ziekte van Crohn, had bezwaar gemaakt tegen verschillende naheffingsaanslagen en boetes die door de Inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd over de jaren 2011 en 2012. De Inspecteur had de bezwaren echter niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering. De rechtbank Gelderland had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften van belanghebbende geen gronden bevatten ter onderbouwing van de bezwaren. De Inspecteur had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar belanghebbende heeft dit niet gedaan binnen de gestelde termijn. Het Hof oordeelde dat de termijn van twee weken die door de Inspecteur was gegeven redelijk was en dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn ziekte hem verhinderde om tijdig te reageren. Het Hof heeft de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en adequaat motiveren van bezwaarschriften in belastingzaken. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers: 17/00774 tot en met 17/00776
uitspraakdatum:
25 september 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2017, nummers AWB 16/1935 tot en met AWB 16/1937, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd van € 8.228, alsmede bij beschikking een boete van € 822. Tevens is bij beschikking € 1.032 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag OB opgelegd van € 1.856, alsmede bij beschikking een boete van € 185. Tevens is bij beschikking € 183 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 een naheffingsaanslag OB opgelegd van € 7.075, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 1.233. Tevens is bij beschikking € 433 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4.
Bij uitspraken op bezwaar van 16 februari 2016 heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur is ambtshalve aan het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 gedeeltelijk tegemoetgekomen en heeft deze naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 5.219. Verder heeft hij de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente verminderd tot respectievelijk € 1.047 en € 244.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende dreef in de onderhavige jaren een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de handelsnaam [A] ( [A] ). De ondernemingsactiviteiten bestonden voornamelijk uit consultancywerkzaamheden. Belanghebbende lijdt aan de ziekte van Crohn.
2.2.
Op 14 januari 2015 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften OB over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 september 2014. Dit onderzoek is vervolgens uitgebreid met het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 en de balanspost OB per 31 december 2013. Het rapport van het boekenonderzoek heeft als dagtekening 11 augustus 2015.
2.3.
Met dagtekening 26 september 2015 is de naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 opgelegd. Met dagtekening 29 oktober 2015 zijn de naheffingsaanslagen OB over de tijdvakken 1 januari tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 opgelegd.
2.4.
Belanghebbende maakt tegen de naheffingsaanslagen bij brieven van 8 oktober 2015 en 12 november 2015 bezwaar. In de brief van 8 oktober is het volgende opgenomen:
“Geachte lezer,
Bijgaand wil ik bezwaar maken tegen de bovenvermelde aanslag.
Ik ga proberen binnen 6 weken u een onderbouwing te sturen.
Op dit moment ben ik geveld door mijn ziekte van Crohn en kan ik niet zo heel veel.
Met dank voor uw begrip en moeite.”
In de brieven van 12 november is het volgende opgenomen:
“Betreft: bezwaar aanslagnummer [00000] .F.03.1501
Jaarvak 2011
Geachte lezer,
Naar aanleiding van bovengenoemde naheffingsaanslag wil ik hierbij kenbaar maken bezwaar te maken tegen deze aanslag. Ik zal binnen u binnen zes weken mijn bezwaar kenbaar maken.
Met dank voor uw begrip.
Voor verdere vragen kunt u mij bereiken per mail [X] .com of per telefoon [00001] .”
2.5.
Bij separate brief van 12 november 2015 geeft belanghebbende aan dat hem niet duidelijk is waarop de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 is gebaseerd.
“Geachte lezer,
Dank voor uw brief.
Het is mij niet geheel duidelijk waar u uw aanslag op is gebaseerd. Graag verneem ik van u.”
Daarop heeft de Inspecteur bij brief van 4 december 2015 het rapport van het boekenonderzoek toegestuurd aan belanghebbende.
2.6.
De Inspecteur heeft belanghebbende meerdere malen, te weten op 20 en 25 november 2015 (tijdvak 2011), 19 oktober, 17 november en 4 december 2015 (tijdvak 2012), 20 november 2015 en 8 januari 2016 (tijdvak 2012 t/m 2014) verzocht om de bezwaarschriften te motiveren. Daarbij is belanghebbende gemaand binnen de gegeven termijn een motivering in te sturen en is tevens aangegeven dat de bezwaren bij het uitblijven van een motivering niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.7.
Op 6 januari 2016 schrijft belanghebbende een brief aan de Inspecteur. Hierin staat het volgende:
“Geachte heer [B] ,
Hartelijk voor uw informatievraag, graag wil ik u een gelukkig en gezond 2016 toewensen als eerste.
Mijn vraag die ik aan u heb is of u mij duidelijkheid kunt verschaffen aan wie ik mijn bezwaarschriften moet richten. Zoals uit bijgesloten informatie blijkt dat zowel u kantoor als kantoor Utrecht om informatie vraagt. Kunt mij duiden bij welk kantoor ik moet zijn?
Bijgesloten ook de uitstel va betaling van de ontvanger/ Kantoor Zwolle voor 4 maanden gerekend vanaf 26 november. Wellicht kunnen we deze tijd gebruiken om te achterhalen bij welk kantoor ik moet zijn en ik mijn bezwaarschriften aan het juiste kantoor kan richten.
Ik hoop dat u mij dit schrijven niet euvel duidt, het is mij niet duidelijk tot wie ik mij moet wenden.
Met dank voor uw begrip en moeite.”
2.8.
Bij brief van 27 januari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende laten weten met wie hij contact kan opnemen voor de afhandeling van de bezwaarschriften en belanghebbende voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld de bezwaarschriften binnen twee weken na dagtekening van de brief te motiveren. Daarbij heeft de Inspecteur aangegeven dat bij het ontbreken van de motivering de niet-ontvankelijk verklaring van de bezwaren zal volgen.
2.9.
In een brief van 27 januari 2016 schrijft belanghebbende het volgende:
“Geachte lezer,
Bijgaand treft u een kopie aan van mijn correspondentie van 6 januari jongstleden aan uw collega Kantoor Zwolle. Ik hoop dat u mij niet euvel duidt zekerheid te vragen aan wie ik mijn
bezwaarschrift moet richten. Wellicht heeft uw collega al contact met u opgenomen omtrent deze kwestie.”
2.10.
Bij uitspraken op bezwaar van 16 februari 2016 verklaart de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een motivering van de bezwaren.
2.11.
In een brief met dagtekening 12 februari 2016, door de Inspecteur ontvangen op 16 februari 2016, schrijft belanghebbende het volgende:
“Geachte heer [B] ,
Dank voor uw schrijven en de helderheid aan wie ik mijn bezwaarschrift inhoudelijk moet richten.
Ten aanzien van de aanslag van 2011 aanslagnummer F.03.1501 met een bedrag van €10.082 wil ik u vragen de boete in mindering te brengen. In de aangifte van 2011 heb ik het verschuldigde bedrag aan BTW opgenomen. In mijn veronderstelling (en afspraak) met mijn toenmalige accountant ben ik er van uit gegaan dat zij ook de suppletie zouden verrichten. Dit is helaas niet gebeurt, zie ook het mailverkeer met dit kantoor. Dat is spijtig en niet mijn bedoeling geweest, waarvoor excuses.
Ten aanzien van de aanslagen van 2012 met het aanslagnummer F.03.2501 met een bedrag van €2224 is mijn insziens een overlap met de naheffingsaanslag F.03.4501, periode van 01-1-2012 tot en met 30-9-2014, met een bedrag van € 8.741. Hier zit volgens mij een dubbeltelling in. Beide aanslagen gaan over de periode 2012.
Mijn aangifte van 2014 wordt komende maand gedaan zodat dan ook een reëel beeld ontstaat van de bovengenoemde aanslagen.
Ik zou dan ook graag in de gelegenheid gesteld willen worden om deze aanslagen samen met mijn nieuwe accountantskantoor [C] Accountants te [D] na te rekenen. Zij hebben aangegeven medio maart hier tijd voor vrij te kunnen maken zodat we eind maart naar u onderbouwd schriftelijk kunnen reageren. Ik hoop dat u mij daarvoor in de gelegenheid wilt stellen.
Met dank voor uw begrip en moeite.”

3.Geschil

In geschil is de vraag of de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, hetgeen belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist. Indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, heeft hij verzocht de Inspecteur opnieuw te laten beslissen op de bezwaren. Belanghebbende heeft daarbij aangegeven dat hij de hoogte van de naheffingsaanslagen niet langer betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef, en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Indien niet is voldaan aan dit vereiste, kan op grond van artikel 6:6, van de Awb het bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard, mits belanghebbende de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Het Hof constateert allereerst dat noch de bezwaarschriften, noch enige brief die belanghebbende heeft verstuurd vóór 12 februari 2016 een grond ter onderbouwing van de bezwaren bevat. De Inspecteur heeft uiteindelijk per brief van 27 januari 2016 belanghebbende verzocht dit verzuim te herstellen, binnen een termijn van twee weken na dagtekening van die brief.
4.3.
Het Hof acht de in deze brief gegeven termijn van twee weken redelijk, gelet op de eerder in onderdeel 2.6 van deze uitspraak genoemde door de Inspecteur gegeven gelegenheden om het verzuim te herstellen.
4.4.
Een en ander brengt mee dat belanghebbende uiterlijk op 10 februari 2016 het verzuim diende te herstellen en de gronden van de bezwaarschriften diende aan te vullen. Belanghebbende heeft dit niet gedaan en ook niet uiterlijk op deze datum een brief waarin dit verzuim wordt hersteld, ter post bezorgd. Belanghebbende heeft derhalve niet binnen de hem daartoe gestelde termijn de bezwaren met de gronden van die bezwaren aangevuld.
4.5.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaarschriften achterwege had moeten blijven, omdat deze verschoonbaar is vanwege de omstandigheid dat hij lijdt aan de ziekte van Crohn. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij soms enkele weken uitgeschakeld is door deze ziekte en in die perioden niet zijn zaken naar behoren kan behartigen. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat hij begin 2016 een dergelijke episode doormaakte en dat deze duurde vanaf half januari 2016 tot 12 februari 2016, de dag waarop hij de brief opstelde waarin de gronden van het bezwaar zijn opgenomen.
4.6.
Gelet op het feit dat belanghebbende op 27 januari 2016, derhalve midden in de periode waarin hij naar eigen zeggen door zijn ziekte was uitgeschakeld, gecorrespondeerd heeft met de Inspecteur, hecht het Hof geen geloof aan bovenstaande verklaring van belanghebbende. Het Hof acht het niet aannemelijk dat belanghebbende niet in staat was uiterlijk 10 februari 2016 de bezwaren met enige grond aan te vullen en acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Met betrekking tot de bezwaren tegen de boetebeschikkingen acht het Hof de onjuistheid van de door belanghebbende betrokken stelling bewezen (vergelijk Hoge Raad 10 april 2009, nr. 08/02908, ECLI:NL:HR:2009:BI0550).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. I. Linssen en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op
25 september 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 september 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.