ECLI:NL:GHARL:2018:8381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
200.207.735
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de hoogte van shockschade voor een 7-jarig kind na het aantreffen van de gedode moeder

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om de vaststelling van de hoogte van de shockschade voor een 7-jarig kind dat zijn moeder in 2013 dood aantrof in haar slaapkamer. De rechtbank had eerder een schadevergoeding van € 40.000 toegewezen. Het hof heeft in een tussenarrest van 26 juni 2018 besloten om deskundigen te benoemen, waaronder een ervaren psychiater en een gespecialiseerde kinderpsychiater, om de geestelijke gesteldheid van het kind te onderzoeken. De benoeming van de deskundigen is gedaan op basis van de IWMD-vraagstelling, waarbij beide partijen de gelegenheid hebben gekregen om hun opmerkingen te maken over de deskundigen en de begroting van hun kosten.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de immateriële schadevergoeding, in het bijzonder de shockschade, voor vergoeding in aanmerking komt indien er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen en het geestelijk letsel dat het kind heeft opgelopen. Het hof heeft de bezwaren van de appellant tegen de benoeming van de deskundigen verworpen en geoordeeld dat het redelijk is dat de kosten van het deskundigenonderzoek door de appellant worden gedragen, gezien zijn strafrechtelijke veroordeling voor de dood van de moeder.

De deskundigen zijn belast met het uitvoeren van een onderzoek en het opstellen van een rapport waarin zij antwoord geven op specifieke vragen over de geestelijke gesteldheid van het kind en de impact van de gebeurtenis. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en de zaak verwezen naar de rol voor memorie na deskundigenrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.207.735
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 294607)
arrest van 18 september 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.W. de Bruin,
tegen:
[de vader],
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[het kind],
wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [de vader] ,
advocaat: mr. C.W. Langereis.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 26 juni 2018 heeft het hof beslist voornemens te zijn over te gaan tot deskundigenbenoeming van twee deskundigen (psychiaters) te weten drs. J.L.M. Schoutrop en dr. F. van Broekhoven, beiden psychiater, voor een onderzoek naar kort gezegd de geestelijke gesteldheid van [het kind] (geboren [geboortedatum] ) in verband met het vaststellen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding (shockschade) toen hij, als zevenjarige, zijn moeder ‘s ochtends dood aantrof in haar slaapkamer, gewurgd en met uiterlijke verwondingen en liggend in een plas bloed.
1.2
Beide partijen hebben zich tegelijkertijd bij akte mogen uitlaten over de inzet van beide deskundigen, de aan hen te stellen vragen en de begroting voor hun werkzaamheden.
1.3
[de vader] heeft bij akte van 24 juli 2018 aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de benoeming van de twee deskundigen en de begroting van hun kosten. [de vader] meent dat gezien de vastgestelde aansprakelijkheid van [appellant] en dat op zijn minst aannemelijk is dat [het kind] ernstig psychisch letsel heeft opgelopen, [appellant] de kosten van het voorschot moet dragen. Voorts heeft [de vader] vragen geformuleerd op basis van de (gestandaardiseerde) IWMD-vraagstelling.
1.4
[appellant] heeft bij akte van 24 juli 2018 bezwaren opgeworpen tegen de benoeming van twee deskundigen, mede gezien de omvang van de kosten (en het voorschot) waartegen hij ook bezwaren aanvoert. [appellant] meldt in de akte dat partijen in overleg hebben gekozen voor de IWMD-vraagstelling.
1.5
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het gaat hier om de vaststelling van immateriële schadevergoeding, in het bijzonder zogenoemde shockschade, voor [het kind] . Als uitgangspunt voor deze beoordeling geldt het zogeheten Taxibus-arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356):
Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij in een geval als hier bedoeld niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. (…) Voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden. De aard van deze schade brengt mee dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en, (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt.
Ten overvloede vermeldt het hof dat het Taxibus-arrest naar analogie in deze zaak toegepast kan worden, waarin sprake is van doodslag.
2.2
[appellant] heeft in de memorie van grieven meerdere bezwaren/kanttekeningen aangevoerd betreffende, kort gezegd, het geestelijk welzijn van [het kind] nu en in de toekomst:
- er is sprake van verouderde informatie over [het kind] ;
- er kunnen meerdere oorzaken zijn voor de klachten van [het kind] ;
- er is geen sprake van “aanzienlijke belemmeringen in [zijn] functioneren”;
- de jeugdige leeftijd van [het kind] (zeven jaar) toen hij zijn gedode moeder aantrof biedt hem ook meer mogelijkheden om te herstellen van de schokkende gebeurtenis.
2.3
Gelet op het toetsingskader van de Hoge Raad (zie onder 2.1) en gelet op de gemotiveerde stellingname van [appellant] (zie onder 2.2) en het feit dat inmiddels vijf jaren zijn verstreken sinds de schokkende gebeurtenis, acht het hof het noodzakelijk dat in deze zaak zowel een kinderpsychiater wordt benoemd, die dan gebruik kan/zal maken van een ontwikkelingspsycholoog ter ondersteuning van zijn psychiatrisch onderzoek en een psychiater die ervaren is in het opstellen van rapportages in gerechtelijke procedures (waarvoor nadere vereisten gelden als neergelegd in artikel 195 Rv). Het hof beoordeelt de onderzoeksopzet transparant en overtuigend, evenals de kostenbegroting (het hof verwijst kortheidshalve naar de brief van 8 juni 2018 zoals weergegeven in rov. 2.2 van het tussenarrest van 26 juni 2018). De bezwaren van [appellant] verwerpt het hof aldus.
2.4
In uitzondering op de hoofdregel van artikel 195 Rv, waarin de eisende partij ( [de vader] ) het voorschot van de deskundige(n) dient te dragen, oordeelt het hof het in verband met de omstandigheden van het geding in deze zaak redelijk en billijk dat het voorschot door [appellant] wordt gedragen, nu vaststaat dat [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld wegens het doden van de moeder van [het kind] en ook zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende schade van [het kind] vaststaat, nu [appellant] in deze appelprocedure niet betwist dat is voldaan aan de voor toekenning van shockschade geldende criteria, maar alleen de hoogte van het aan [het kind] wegens shockschade toegekende bedrag van € 40.000 heeft betwist.
In dit geval zal ten laste van [appellant] geen voorschot worden opgelegd in verband met hetgeen is opgenomen in artikel 195 derde en vierde volzin Rv. Het ten laste van 's Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaalde voorschot zal hangende het geding voorlopig in debet worden gesteld.
2.5
Het hof zal de door partijen voorgestelde vragen overnemen en deze vragen ook aan de deskundigen stellen. Het hof zal tevens aan de deskundigen vragen om in hun onderzoek mee te nemen de opmerkingen die [appellant] heeft gemaakt in de memorie van grieven, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.2 van dit arrest.
2.6
Na indiening van het deskundigenbericht ter griffie krijgt eerst [appellant] de gelegenheid om in een memorie na deskundigenbericht op het deskundigenbericht te reageren. Hiervoor houdt het hof een termijn aan van 6 weken. Daarna kan [de vader] hierop bij antwoordmemorie reageren, ook op een termijn van 6 weken.
2.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
benoemt tot deskundigen:
drs. L.J.M. Schoutrop, psychiater
Psychiatrische expertise
Sionsweg 6
6525 EB Nijmegen
e-mail: [e-mail]
tel. 024-3240686 / [mobielnummer]
en
dr. F. van Broekhoven, kinder- en jeugdpsychiater
bezoek: Rijksstraatweg 171 / 6573 CN Beek (Berg en Dal)
post: Postbus 4 / 6573 ZG Beek (Berg en Dal)
tel. 024 - 663 50 96 / [mobielnummer]
e-mail: [e-mail]
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen omtrent de volgende vragen, die grotendeels ontleend zijn aan de IMWD-vraagstelling:
1. DE SITUATIE MET MISDRIJF
Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van
de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke
overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte, zijn vader en
eventuele andere derden zoals docenten aangeven in relatie tot de activiteiten van het
algemene dagelijkse leven (ADL), school en het uitoefenen van hobby’s en bezigheden in
recreatieve sfeer?
Medische gegevens
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied en de medische behandeling van het (geestelijk) letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Medisch onderzoek
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij onderzoek?
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die
is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren
komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie
was van de onderzochte c.q. zijn vader op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische
overweging geven?
Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn
huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het misdrijf? Wilt u deze
beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze?
Medische eindsituatie
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de
blijvende gevolgen van het misdrijf mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een
belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor
de beperkingen (als bedoeld in vraag g)?
2. DE SITUATIE ZONDER MISDRIJF

(Toelichting: Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.)

Klachten, afwijkingen en beperkingen voor misdrijf
a. Bestonden voor het misdrijf bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw
vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het misdrijf uit deze klachten en
afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder misdrijf
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest
of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als (de confrontatie met) het misdrijf de onderzochte niet was overkomen?
d. Zo ja (dus zonder confrontatie met misdrijf ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn
voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw
vakgebied geconstateerde niet-misdrijfgerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel
verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor
de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?
3. OVERIG
a. Wilt u bij de beantwoording van uw vragen ook aandacht besteden aan de opmerkingen die [appellant] heeft gemaakt in de memorie van grieven, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.2 van dit arrest?
b. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
bepaalt dat de deskundigen tijdens het onderzoek partijen in de gelegenheid zullen stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat daarvan uit het schriftelijk bericht zal blijken;
bepaalt dat de deskundigen hun concept-deskundigenbericht aan partijen zullen toesturen en partijen in de gelegenheid zullen stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief bericht uit te brengen. In het definitieve deskundigenbericht zullen de deskundigen de reacties van partijen op het concept bespreken;
bepaalt dat [appellant] aan drs. Schoutrop een kopie van het volledige procesdossier ter beschikking zal stellen;
beveelt partijen om aan de deskundigen alle door dezen gewenste inlichtingen te verstrekken;
bepaalt dat de deskundigen het ondertekende deskundigenbericht vóór
18 december 2018toestuurt aan de griffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM Arnhem);
bepaalt het voorschot van de kosten van de deskundigen op
€ 6.110,50 (incl. btw);
bepaalt dat ten laste van [appellant] geen voorschot wordt opgelegd in verband met artikel 195 derde en vierde volzin Rv en bepaalt dat het ten laste van 's Rijks kas aan de deskundige door de griffier betaalde voorschot hangende het geding voorlopig in debet wordt gesteld;
bepaalt dat de deskundigen zich - door tussenkomst van de griffie dan wel rechtstreeks - met vragen en opmerkingen kunnen wenden tot mevr. mr. R.A. Dozy, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
draagt de griffier op een afschrift van dit arrest aan de
beidedeskundigen te verzenden;
verwijst de zaak naar de rol voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van [appellant] , 6 weken na binnenkomst van het deskundigenbericht ter griffie (zie rov. 2.6);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, M. B. Beekhoven van den Boezem en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 september 2018.