ECLI:NL:GHARL:2018:8370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
200.182.843
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen met betrekking tot de verkoop van een perceel grond en de bouw van een hal

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de vraag of er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen de appellanten en geïntimeerden met betrekking tot de verkoop van een perceel grond en de bouw van een hal. De appellanten, waaronder de curator van een failliete vennootschap, stelden dat er onderhandelingen hadden plaatsgevonden en dat er een koopovereenkomst was gesloten, vastgelegd in een brief van 10 december 2007. De geïntimeerden betwistten dit en stelden dat er geen bindende overeenkomst was. De rechtbank Gelderland had in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten afgewezen, wat hen noopte tot hoger beroep.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het de grieven van de appellanten heeft behandeld. De kern van het geschil was of de brief van 10 december 2007 als een perfecte koopovereenkomst kon worden aangemerkt. Het hof concludeerde dat, zelfs als de brief als koopovereenkomst werd beschouwd, er geen aanspraak gemaakt kon worden op nakoming omdat er een onlosmakelijk verband bestond tussen de koopovereenkomst en een niet tot stand gekomen aannemingsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de verkoop van het perceel en de bouw van de hal zodanig met elkaar samenhingen dat de appellanten geen recht hadden op nakoming van de koopovereenkomst.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak om overeenkomsten goed vast te leggen, vooral in situaties waar meerdere partijen en complexe voorwaarden betrokken zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.182.843/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/264534 / HZ ZA 14-220)
arrest van 18 september 2018
in de zaak van

1.mr. Mattheus Wijnand Verhoeven q.q.,

curator in het faillissement van
[appellant 1] .,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
2.
[appellant 2]
gevestigd te [kantoorplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: thans mr. M.E. Bosman, kantoorhoudend te Arnhem, voorheen mr. A. Bonder kantoorhoudend te Nijmegen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

gevestigd te [kantoorplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
gevestigd te [kantoorplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaten: mr. S.J.H. Rutten en mr. L. Orvini, kantoorhoudend te Rotterdam.
Appellant onder 1. zal hierna ook de curator worden genoemd, [appellant 1] zal hierna ook [appellant 1] worden genoemd, appellante onder 2. zal hierna ook [appellant 2] worden genoemd en appellanten gezamenlijk - daarbij doelend op de curator dan wel [appellant 1] en [appellant 2] - zullen hierna ook [appellanten] worden genoemd.
Geïntimeerde onder 1. zal hierna ook [geïntimeerde 1] worden genoemd, geïntimeerde onder 2. zal hierna ook [geïntimeerde 2] worden genoemd en geïntimeerden gezamenlijk zullen hierna ook [geïntimeerden] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 23 juli 2014, waarbij een comparitie van partijen is bevolen, en het bestreden vonnis van 15 april 2015, gewezen door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep aan [geïntimeerde 2] van 6 juli 2015;
- de dagvaarding in hoger beroep aan [geïntimeerde 1] van 7 juli 2015;
- de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties;
- het schriftelijk pleidooi van partijen van 13 juni 2017.
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
In rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan.
Met
grief 1wordt deze vaststelling, voor zover de rol van [appellant 2] hierin betreffende, bestreden. Het hof zal, vooruitlopend op de bespreking van deze grief, een overzicht geven van de onbetwiste feiten die bij de beoordeling in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.2.
Vanaf 2006 hebben - volgens [appellanten] - tussen [appellant 2] (en [appellant 1] ) enerzijds en [geïntimeerde 1] anderzijds, althans - volgens [geïntimeerden] - tussen [appellant 1] en [geïntimeerde 1] onderhandelingen plaatsgevonden over de verkoop van een perceel grond, gelegen op bedrijvenpark [naam bedrijvenpark] , gemeente Apeldoorn (hierna ook te noemen: het perceel), alsmede over de bouw van een hal op dat perceel door [appellant 1] .
3.3.
Naar aanleiding van deze onderhandelingen heeft - volgens [appellanten] - [appellant 2] althans, - volgens [geïntimeerden] - [appellant 1] een brief, gedateerd 10 december 2007 (productie 1 bij inleidende dagvaarding), aan Honing doen toekomen.
In deze brief staat, voor zover thans van belang, vermeld:
“(…) Naar aanleiding van het mondelinge onderhoud tussen u en ondergetekende, doen wij u ter bevestiging onderstaande omschrijving "behoudens goedkeuring gemeente en af komen
bestemmingsplan wijziging" toekomen voor het leveren van grond ter realisatie van uw
nieuwbouw op bedrijvenpark [naam bedrijvenpark] .
Aantal m2 : 10.000
Prijs excl. btw : Euro 1.527.000,-- (...)
Betreft locatie : [adres] / bedrijvenpark [naam bedrijvenpark] (...)
Uitgangspunten:
- Levering van de grond op basis van kosten koper.
- Levering van de grond inclusief "schone grond" verklaring.
- Aktes voor de grondoverdracht zullen worden gepasseerd via een door de verkoper aan te
wijzen notariskantoor.
- De te leveren grond wordt opgeleverd vrij van bomen en stobben.
- Grondwerken benodigd ten behoeve van het bouwrijp maken ten behoeve van de te
realiseren nieuwbouw zijn niet inbegrepen.
- Op de te leveren grond rust een bouwplicht van minimaal 70% van het grondoppervlak.
- De koper verplicht zich de nieuwbouw te laten realiseren (uitvoeren) door de verkoper waarbij voor de prijsvorming de nieuwbouw van Danpak Fase 1 als referentie geldt.
- De nieuwbouw zal geschieden in maximaal 3 fases waarvan met de eerste fase uiterlijk
gestart dient te worden binnen 12 maanden na overdracht van de grond en met de laatste
fase uiterlijk binnen 2 jaar na de overdracht van de grond.
- Op de eventueel aan te leggen wegen op de terreinscheiding van de verschillende percelen
wordt "recht van overpad" gevestigd.
- Wanneer de bestemmingsplanwijziging geen doorgang vind komt deze overeenkomst te
vervallen. (...)”.
Deze brief is
Voor akkoord Verkoperondertekend door de heer [naam aandeelhouder] (destijds enig bestuurder en enig aandeelhouder van [appellant 2] en indirect bestuurder en grootaandeelhouder van [appellant 1] ) en
Voor akkoord Koperondertekend door de heer [naam commissaris] (destijds (president) commissaris van [geïntimeerde 1] ).
3.4.
[geïntimeerde 1] althans - volgens [appellanten] - [geïntimeerde 2] - ten behoeve van wie volgens [appellanten] de bewuste nieuwbouw zou worden gerealiseerd en die volgens [appellanten] door [geïntimeerde 1] is aangewezen als verkrijgende vennootschap van het perceel - heeft het perceel niet afgenomen. [appellant 1] heeft geen hal mogen bouwen op het perceel.
3.5.
[appellant 1] is op 15 mei 2012 in staat van faillissement verklaard, waarbij appellant onder 1. tot curator is aangesteld.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg, samengevat, gevorderd i) de overeenkomst, vastgelegd in de brief van 10 december 2007, gedeeltelijk - en wel uitsluitend ten aanzien van de afspraak tot realisatie van nieuwbouw op het perceel in de nakoming waarvan [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten - te ontbinden. Ook hebben zij, samengevat, gevorderd [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van ii) de schade als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, iii) een voorschot ad € 220.000,00 op de schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en iv) de overige schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Voorts hebben zij, samengevat, gevorderd [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] (hoofdelijk) te veroordelen tot v) het, tegen betaling van de koopprijs van € 1.527.000,00 exclusief btw, afnemen van [appellant 1] en/of [appellant 2] van het perceel, vi) zulks op straffe van verbeurte van dwangsommen en vii) met veroordeling van [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
4.2.
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd.
4.3.
De rechtbank heeft bij bestreden vonnis [appellant 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en de vorderingen van de curator afgewezen, met veroordeling van de [appellanten] in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Het geschil in hoger beroep, eiswijziging
5.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep - na wijziging van eis - gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellanten] alsnog toe te wijzen, in die zin dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] (hoofdelijk) worden veroordeeld tot i) betaling aan [appellant 2] en/of de curator van de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2013 over de uit hoofde van de overeenkomst van 10 december 2007 verschuldigde koopprijs van € 1.527.000,00, tot aan de dag van algehele voldoening, en ii) het, tegen betaling van de koopprijs van € 1.527.000,00 exclusief btw, afnemen van [appellant 2] en/of de curator van het perceel, iii) zulks op straffe van verbeurte van dwangsommen. Een en ander iv) met veroordeling van [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
[appellanten] hebben tegen het bestreden vonnis vijf grieven opgeworpen.
5.2.
[geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord verweer gevoerd en geconcludeerd het bestreden vonnis te bekrachtigen en de vorderingen van [appellanten] af te wijzen althans [appellanten] in deze vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
5.3.
Voor zover [geïntimeerden] beoogd hebben bezwaar te maken tegen de eiswijziging van [appellanten] volgt het hof [geïntimeerden] hierin niet.
Hoger beroep kan er immers mede toe dienen om in de procedure in eerste aanleg gemaakte misslagen te herstellen. Het hof zal hierna dan ook recht doen op de gewijzigde eis van [appellanten]
Partijen
5.4.
Het hof stelt voorop in het navolgende in beginsel geen onderscheid te maken tussen [appellant 2] en/of [appellant 1] enerzijds en tussen [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] anderzijds, aangezien dit voor de uitkomst van het geschil niet van belang is.
Het hof zal in het navolgende meestentijds eenvoudigweg spreken over [appellanten] en [geïntimeerden] - ook daar waar partijen zelf wel onderscheid maken tussen [appellant 2] en/of [appellant 1] enerzijds en tussen [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] anderzijds -.
5.5.
Daarmee kan in het midden gelaten worden of de
grieven 1 en 2, betrekking hebbend op de rol van partijen en op de vraag wie als - mogelijke - contractspartijen aangemerkt dienen te worden, terecht zijn aangevoerd. De eventuele juistheid van deze grieven zou het hof niet tot een andere beslissing leiden, zodat deze grieven falen bij gebrek aan belang.
Overeenkomst
5.6.
Kern van het geschil is de vraag of tussen [appellanten] en [geïntimeerden] al dan niet een overeenkomst tot stand is gekomen.
5.7.
In eerste aanleg hebben [appellanten] in dat verband, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
Eind 2007 is mondeling tussen partijen overeengekomen dat [geïntimeerden] - onder voorbehoud
van bestemmingsplanwijziging - een perceel van 10.000 m² zouden kopen van [appellanten] voor een koopsom van € 1.527.000,00 (exclusief btw en kosten koper) en dat door [appellanten] op dat perceel nieuwbouw zou worden gerealiseerd. Deze afspraak is vastgelegd in de brief van 10 december 2007. Ten aanzien van de op het perceel te realiseren nieuwbouw heeft tussen partijen in 2010 en 2011 overleg plaatsgevonden, waarbij zij overeenstemming hebben bereikt en een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen.
Ondanks de op 27 juli 2011 onherroepelijk geworden bestemmingsplanwijziging weigeren [geïntimeerden] het perceel af te nemen en nieuwbouw te laten realiseren.
5.8.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen
- daarbij veronderstellenderwijs aannemende dat de brief van 10 december 2007 als perfecte koopovereenkomst aangemerkt moet worden - dat tussen partijen geen aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen en dat vanwege het onlosmakelijk verband tussen de niet tot stand gekomen aannemingsovereenkomst en de koopovereenkomst van de zijde van [appellanten] geen aanspraak gemaakt kan worden op nakoming van de koopovereenkomst.
5.9.
In hoger beroep handhaven [appellanten] niet langer hun stelling dat tussen partijen een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen.
Zij stellen zich, kort gezegd, op het standpunt dat tussen partijen reeds vóór of in augustus 2006 mondeling een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat deze koopovereenkomst in de brief van 10 december 2007 schriftelijk is vastgelegd. Zij stellen zich voorts, kort gezegd, op het standpunt dat deze koopovereenkomst enkele speciale bedingen ten behoeve van [appellanten] bevat, dat de koopovereenkomst - gelet op de bestemmingsplanwijziging - onvoorwaardelijk is en dat het al dan niet bestaan of tot stand komen van een aannemingsovereenkomst los staat van de mogelijkheid voor [appellanten] om nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst van [geïntimeerden] te vorderen.
5.10.
[geïntimeerden] kunnen zich in het vorenstaande niet vinden. Zij handhaven in hoger beroep hun standpunt dat partijen slechts hebben onderhandeld over de koop en aanneming van het perceel, dat deze onderhandelingen op niets zijn uitgelopen en dat tussen partijen geen koopovereenkomst dan wel koop-/aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen.
5.11.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, zo de brief van 10 december 2007 al aangemerkt kan worden als perfecte koopovereenkomst, uitleg van die overeenkomst conform de haviltex-maatstaf het hof tot de conclusie leidt dat [appellanten] geen aanspraak kunnen maken op nakoming van de koopovereenkomst vanwege het onlosmakelijk verband tussen de koopovereenkomst en de niet tot stand gekomen aannemingsovereenkomst.
5.12.
Immers, uit het door ieder van partijen geschetste feitenrelaas en de door ieder van partijen geschetste achtergrond waartegen dit feitenrelaas zich heeft afgespeeld (onder meer punt 26 memorie van grieven en punt 3.8 memorie van antwoord), volgt dat beide partijen verkoop van het perceel door [appellanten] aan [geïntimeerden] beoogden, gecombineerd met de bouw van een hal op het perceel door [appellant 1] .
Hieruit valt naar het oordeel van het hof op te maken dat partijen hebben beoogd een
koop-/aannemingsovereenkomst dan wel een koopovereenkomst in combinatie met een
aannemingsovereenkomst te sluiten.
5.13.
Ook bevat de brief van 10 december 2007 een aantal (bouw)bedingen, te weten:
“- Op de te leveren grond rust een bouwplicht van minimaal 70% van het grondoppervlak.
- De koper verplicht zich de nieuwbouw te laten realiseren (uitvoeren) door de verkoper
waarbij voor de prijsvorming de nieuwbouw van [geïntimeerde 2] Fase 1 als referentie geldt.
- De nieuwbouw zal geschieden in maximaal 3 fases waarvan met de eerste fase uiterlijk
gestart dient te worden binnen 12 maanden na overdracht van de grond en met de laatste
fase uiterlijk binnen 2 jaar na de overdracht van de grond.”, waaruit het hof afleidt dat voor partijen als uitgangspunt had te gelden dat bij verkoop van het perceel daarop een hal gebouwd zou worden door [appellant 1] .
5.14.
Anders dan [appellanten] betogen, ziet het hof geen reden om aan te nemen dat deze bedingen slechts verplichtingen inhouden voor [geïntimeerden] en dat deze bedingen ten behoeve van [appellanten] zijn opgenomen en door [appellanten] eenzijdig prijsgegeven kunnen worden.
Geenszins valt in te zien dat [geïntimeerden] zich ertoe hebben willen verplichten om op het perceel een hal te laten bouwen door [appellant 1] , zonder daarbij rechten te kunnen ontlenen aan bedoelde bedingen en daarbij, nu de brief van 10 december 2007 geen omschrijving van de hal, geen bouwsom noch andere voorwaarden ter zake de bouw van de hal bevat, geheel afhankelijk te zijn van [appellanten] Anders dan [appellanten] lijken te betogen, is van een voldoende specifiek verwoorde bepaling tot het gunnen van bouwproductie aan [appellant 1] , in die zin dat aan de hand daarvan de verplichtingen van partijen over en weer zouden kunnen worden bepaald, geen sprake. Verdere invulling van de koop-/aannemingsovereenkomst dan wel van een separate maar in het verlengde van de koopovereenkomst liggende aannemingsovereenkomst door beide partijen was in dat verband benodigd. Dit volgt ook al uit het in eerste aanleg door de rechtbank benoemde verschil van inzicht tussen partijen over het al dan niet laten aansluiten van de te bouwen hal op een bestaande hal van [geïntimeerden] en de in de te bouwen hal onder te brengen functie(s).
5.15.
Gelet op de inhoud van de brief van 10 december 2007 bezien tegen het licht van het door partijen geschetste feitenrelaas en de door partijen geschetste achtergrond waartegen dit feitenrelaas zich heeft afgespeeld, is het hof van oordeel dat de verkoop van het perceel en de bouw van een hal daarop zodanig met elkaar samenhangen dat sprake is van een onlosmakelijk verband tussen de koopovereenkomst en de niet tot stand gekomen aannemingsovereenkomst.
5.16.
De stelling van [appellanten] dat de brief van 10 december 2007 onvoorwaardelijk is geformuleerd, doet - wat daar verder ook van zij - aan het vorenstaande niets af.
Uit de brief blijkt immers evenzeer het uitgangspunt dat op het perceel een hal gebouwd zou worden.
5.17.
Ook de door [appellanten] opgesomde feitelijke handelingen - het deponeren van grond en het aanleggen van bestrating op het perceel zijdens [geïntimeerden] alsook de aanwijzing van [geïntimeerde 2] als verkrijgende vennootschap - leiden het hof niet tot een ander oordeel.
Zo deze handelingen - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerden] - al beschouwd zouden kunnen worden als uitvoeringshandelingen van de (mondelinge) koopovereenkomst, valt daaruit in het geheel niet op te maken dat sprake zou zijn van een separate, bindende koopovereenkomst.
5.18.
Voor gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van [appellanten] , dat sprake zou zijn van een separate, bindende koopovereenkomst, is gelet op het voorgaande onvoldoende grond.
5.19.
Het betoog van [appellanten] dat een aannemingsovereenkomst ook na de levering van de eigendom van het perceel gesloten kon worden en alsnog gesloten kan worden, faalt eveneens.
Dit betoog doet er - wat hier verder ook van zij - immers niet aan af dat er tot op heden geen aannemingsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen is.
5.20.
Het door [appellanten] gedane bewijsaanbod ter zake de inhoud van de mondeling tussen partijen gemaakte afspraken en het bestaan van de overeenkomst zal als niet ter zake dienend worden gepasseerd. Nu, naar eigen zeggen van [appellanten] , bedoelde afspraken en de mondeling gesloten overeenkomst zijn vastgelegd in de brief van 10 december 2007 en uit deze brief naar het oordeel van het hof niet kan worden opgemaakt dat sprake is van een separate, bindende koopovereenkomst, kan het aangeboden bewijs immers niet tot een andere beslissing in deze zaak leiden.
5.21.
Daarmee falen de
grieven 3 en 4, waarin [appellanten] , kort gezegd, het standpunt innemen dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat het al dan niet bestaan of tot stand komen van een aannemingsovereenkomst los staat van de mogelijkheid voor [appellanten] om nakoming van [geïntimeerden] van de verplichtingen uit de koopovereenkomst te vorderen.
Proceskosten in eerste aanleg
5.22.
Grief 5, gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en faalt om die reden.

6.De slotsom

Grieven
6.1.
Slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Proceskosten in hoger beroep
6.2.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal het hof de curator en [appellant 2] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
6.3.
Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 5.160,00 aan griffierecht en € 11.002,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief VIII in hoger beroep à € 5.501,00 per punt).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 15 april 2015;
veroordeelt de curator en [appellanten] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 5.160,00 aan griffierecht en € 11.002,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en R.F. Groos en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 september 2018.