ECLI:NL:GHARL:2018:8278

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
200.239.403/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over beëindiging arbeidsovereenkomst en aanzegvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Oranje Nutrition B.V. tegen een beschikking van de kantonrechter in Leeuwarden. De werkgever, Nutrition, stelt dat de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerster], door tijdsverloop is geëindigd. De werknemer betwist dit en stelt dat er een tweede arbeidsovereenkomst is gesloten met een langere looptijd. De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet van de werknemer vernietigd en Nutrition veroordeeld tot betaling van loon en wettelijke verhogingen. Nutrition gaat in hoger beroep en voert aan dat de eerste arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 is geëindigd. Het hof oordeelt dat de eerste arbeidsovereenkomst inderdaad op die datum is geëindigd en wijst het verzoek van Nutrition tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af. Tevens wordt de aanzegvergoeding van € 2.568,- bruto toegewezen aan de werknemer. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de kantonrechter wordt gedeeltelijk vernietigd en de verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 is geëindigd, wordt toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.239.403/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6467440 en 6507291)
beschikking van 17 september 2018
in de zaak van
Oranje Nutrition B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
hierna: Nutrition,
advocaat: mr. D.Y. Li,
tegen
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, teven verweerster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: mr. J.M. Stevers.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
22 februari 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met producties, ter griffie ontvangen op 17 mei 2018;
- het verweerschrift met producties;
- het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter;
- de op 15 augustus 2018 door Nutrition toegezonden productie 4;
- de op 22 augustus 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [verweerster] pleitnotities heeft overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 6 november 2018 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
Nutrition heeft verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
ten aanzien van de verzoeken van [verweerster] :
- deze alsnog af te wijzen;
ten aanzien van het incident ex artikel 843a Rv:
- [verweerster] te veroordelen tot overlegging van de stukken zoals omschreven in punt vijf van het beroepschrift;
ten aanzien van de zelfstandige tegenverzoeken van Nutrition:
a. primair: voor zover het ontslag wegens dringende reden wordt vernietigd voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 oktober 2017 is geëindigd;
b. subsidiair: voor zover de arbeidsovereenkomst na 1 oktober 2017 nog zou hebben bestaan voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2018 is geëindigd;
in alle gevallen:
- [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.

3.De feiten

3.1
Voor zover voor de beoordeling in hoger beroep van belang zijn de feiten als volgt.
3.2
Nutrition is een onderneming gericht op de productie van met name babymelkpoeder ten behoeve van de Chinese markt. De onderneming is nog niet operationeel en heeft nog geen eigen bedrijfspand. Volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel is Oranje Nutrition Holding B.V. de algemeen directeur en de enig aandeelhouder van Nutrition. [B] (hierna: [B] ) is volledig gevolmachtigde voor Nutrition. De enig aandeelhouder en bestuurder van Oranje Nutrition Holding B.V. is de in China gevestigde Anhui Fortune Investment Co. Ltd (hierna: Anhui Ltd).
3.3
In een overwegend Nederlandstalig document met als opschrift “Arbeidsovereenkomst bepaalde tijd” - hierna veelal: de eerste arbeidsovereenkomst -, welke is gedateerd 16 augustus 2016, staan als partijen genoemd Nutrition, vertegenwoordigd door [B] , en [verweerster] . Voorts staat aan het slot van iedere pagina “handtekening werkgever” en “handtekening werknemer” en zijn daarbij met pen handtekeningen geplaatst. Bovendien is op iedere pagina een stempel afgedrukt met de naam en adresgegevens van Nutrition.
In dit document is onder meer opgenomen:
Artikel 1: Indiensttreding
De werknemer treedt voor bepaalde tijd en wel van01 oktober 2016 t/m 01 oktober 2017in dienst bij werkgever. De arbeidsovereenkomst geldt voor1jaar.
Let op: deze overeenkomst zal van rechtswege eindigen op 01 oktober 2017 zonder dat er daarvoor opzegging is vereist.”
Voorts staat in de arbeidsovereenkomst dat [verweerster] de functie van productontwikkelaar krijgt tegen een salaris van € 4.280,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Bij de naam van [verweerster] en haar woonadres in China in de aanhef van de overeenkomst en de functieomschrijving staan Chinese tekens. Aan het slot van het document is vermeld dat de overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht.
3.4
In een eveneens overwegend Nederlandstalig document gedateerd 29 april 2017 met als kop “Arbeidsovereenkomst bepaalde tijd” - hierna veelal: de tweede arbeidsovereenkomst -, waarbij dezelfde partijen staan vermeld als in de eerste arbeidsovereenkomst, is in het overgelegde exemplaar op iedere pagina alleen een handtekening geplaatst bij de aanduiding “handtekening werkgever”. Aan het slot van het document staat bij “handtekening werkgever” de naam [B] .
In deze overeenkomst is onder meer opgenomen:
Artikel 1: Indiensttreding
De werknemer treedt voor bepaalde tijd en wel van01 mei 2017 t/m 01 oktober 2018in dienst bij werkgever. De arbeidsovereenkomst geldt voor1jaar.
Let op: deze overeenkomst zal van rechtswege eindigen op 01 oktober 2017 zonder dat er daarvoor opzegging is vereist.”
In de overeenkomst staat dat haar functie productontwikkelaar is en haar salaris € 4.324,- bruto per maand bedraagt, exclusief vakantietoeslag. Voorts staan bij de naam van [verweerster] en haar woonadres in China in de aanhef van de overeenkomst en de functieomschrijving Chinese tekens. Aan het slot van het document is vermeld dat de overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht.
3.5
Op 18 september 2017 is [verweerster] door Nutrition op staande voet ontslagen. Bij brief van dezelfde datum heeft Nutrition dit schriftelijk aan [verweerster] bevestigd. De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 29 september 2017 tegen het ontslag op staande voet bezwaar gemaakt en gemeld dat [verweerster] beschikbaar is om haar werkzaamheden te verrichten.
3.6
De belastingdienst heeft bij aan Nutrition gerichte beschikking van 4 augustus 2017 beslist dat voor [verweerster] voor de periode vanaf 1 mei 2017 tot en met 30 april 2025 de zogeheten 30%-regeling ingekomen werknemers van toepassing is.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[verweerster] heeft bij de kantonrechter twee verzoeken ingediend. Na vermindering heeft [verweerster] in het eerste verzoek (tijdig) verzocht vernietiging van het ontslag op staande voet en betaling van het loon over oktober 2017, de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon over de maanden augustus, september en oktober 2017 en de wettelijke rente. In het tweede verzoek heeft [verweerster] het voorwaardelijke - voor het geval de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 door tijdsverloop is geëindigd - verzoek gedaan om Nutrition te veroordelen tot betaling van de vergoeding als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, sub a BW.
4.2
Nutrition heeft in beide zaken één (gezamenlijk) verweerschrift ingediend en een aantal tegenverzoeken gedaan. Nutrition heeft verzocht primair voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 oktober 2017 is geëindigd, subsidiair de arbeidsovereenkomst op de e-grond of de g-grond te ontbinden zonder toekenning van een billijke vergoeding en meer subsidiair verzocht voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst op 1 mei 2018 is geëindigd.
4.3
De kantonrechter heeft op het verzoek van [verweerster] het aan haar gegeven ontslag op staande voet vernietigd. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat Nutrition onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de tweede arbeidsovereenkomst een schijnconstructie is geweest. Doordat beide partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de tweede arbeidsovereenkomst gaat de kantonrechter ervanuit dat tussen partijen de tweede arbeidsovereenkomst geldt en dat het aannemelijk is dat die tweede arbeidsovereenkomst eindigt op 1 oktober 2018.
Vervolgens heeft de kantonrechter op het verzoek van [verweerster] Nutrition veroordeeld tot betaling van het loon over oktober 2017, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon over de maanden augustus t/m oktober 2017 en de wettelijke rente over het loon van oktober 2017 vanaf 4 november 2017 met veroordeling van Nutrition in de proceskosten van het verzoek van [verweerster] .
Uitgaande van de tweede arbeidsovereenkomst met een looptijd tot 1 oktober 2018 heeft de kantonrechter op het tegenverzoek van Nutrition de (primair en meer subsidiair) verzochte verklaring voor recht, dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017, althans 1 mei 2018, is geëindigd, afgewezen. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat het beroep op de e-grond en de g-grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst onvoldoende is onderbouwd, zodat de subsidiair verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst eveneens is afgewezen. Nutrition is veroordeeld in de proceskosten in de tegenverzoeken.
Tot slot heeft de kantonrechter overwogen dat de voorwaarde waaronder het (tweede) verzoek van [verweerster] tot vergoeding van de aanzegvergoeding is gedaan niet is vervuld, zodat de kantonrechter aan een beoordeling van dat verzoek niet toekomt. De kantonrechter heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten in dat voorwaardelijke verzoek van [verweerster] heeft te dragen.

5.De beoordeling in hoger beroep

omvang beroep
5.1
Nutrition heeft drie redenen aangevoerd waarom zij het niet eens is met de uitspraak van de kantonrechter. Die redenen zijn in het beroepschrift aangeduid als grieven en het hof zal die terminologie volgen.
5.2
Met de
eerste griefkomt Nutrition op tegen de beslissing van de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen. Nutrition heeft ter zitting die grief ingetrokken zodat daarop niet behoeft te worden beslist.
Bij
het deel van grief 2dat is gericht tegen de feitenvaststelling heeft Nutrition geen belang nu het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met hetgeen Nutrition heeft aangevoerd.
5.3
Nutrition bestrijdt met het
overige deel van grief 2het oordeel van de kantonrechter dat tussen partijen de tweede arbeidsovereenkomst geldt en voor zover die tweede arbeidsovereenkomst tussen partijen is overeengekomen dat die arbeidsovereenkomst eindigt op 1 oktober 2018. Volgens Nutrition geldt de eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen die op 1 oktober 2017 is geëindigd, zodat blijkens de toelichting op grief 2 Nutrition ook het toegewezen loon over oktober 2017 bestrijdt. In de
derde griefklaagt Nutrition erover dat de kantonrechter ten onrechte heeft nagelaten de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallig loon te matigen.
5.4
In hoger beroep is niet in geschil de afwijzing van het verzoek van Nutrition tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
bevoegde rechter en toepasselijk recht
5.5
Het geschil tussen partijen heeft betrekking op een arbeidsovereenkomst die is gesloten met een Nederlandse werkgever voor het uitvoeren van werkzaamheden door de Chinese [verweerster] in Nederland. Tussen partijen is niet in geschil, hetgeen het hof ook juist voorkomt, dat de Nederlandse rechter bevoegd is over dit geschil te oordelen en dat het Nederlands recht daarop van toepassing is.
verklaring voor recht
5.6
Uit het beroepschrift leidt het hof af dat Nutrition met grief 2 beoogt dat bij gegrondverklaring van die grief het hof voor recht verklaart dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 1 oktober 2017, althans 1 mei 2018, en dat bij de verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 is geëindigd het loon over oktober 2017 alsnog wordt afgewezen. Aldus zal het hof het verzochte verstaan.
5.7
[verweerster] heeft in eerste aanleg het verweer gevoerd dat een verklaring voor recht niet in een verzoekschriftprocedure kan worden gegeven. De kantonrechter heeft dat verweer in rechtsoverweging 5.25 van de bestreden beschikking verworpen. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [verweerster] op dit in eerste aanleg gevoerde verweer gewezen. Voor het geval grief 2 slaagt heeft het hof in het licht van de devolutieve werking van het hoger beroep op dat verweer acht te slaan. Uit doelmatigheidsoverwegingen zal het hof eerst op dit verweer beslissen.
5.8
Het geschil in eerste aanleg richt zich vooral op de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd of zal eindigen door het ontslag op staande voet, tijdsverloop of ontbinding en of Nutrition gehouden is het loon met wettelijke verhoging en wettelijke rente te betalen en voor zover de arbeidsovereenkomst door opzegging is geëindigd Nutrition een aanzegvergoeding verschuldigd is.
Het geschil in hoger beroep is (uiteindelijk) beperkt tot het beantwoorden van de vraag of de arbeidsovereenkomst door tijdsverloop hetzij op 1 oktober 2017 hetzij op 1 mei 2018 is geëindigd, loon over oktober 2017 is verschuldigd en of de kantonrechter de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon over de maanden augustus tot en met oktober 2017 had dienen te matigen. Daarmee heeft de verklaring voor recht betrekking op de vaststelling van de rechtsverhouding die in geschil is, zodat de door Nutrition (ook) in hoger beroep verzochte verklaring voor recht is toegestaan. (vgl. ECLI:NL:HR:2000:AA5319).
looptijd arbeidsovereenkomst
5.9
Nutrition bestrijdt met het resterende deel van grief 2 het oordeel van de kantonrechter dat partijen op 1 mei 2017 een nieuwe (tweede) arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen en dat die (tweede) arbeidsovereenkomst eerst op 1 oktober 2018 eindigt.
5.1
Mede gelet op hetgeen door partijen ter zitting is verklaard, stelt het hof het volgende vast. [B] is in de zomer van 2016 in contact gekomen met [verweerster] . Hij heeft haar namens Nutrition uitgenodigd bij Nutrition in dienst te treden en in Nederland als productontwikkelaar voor Nutrition werkzaam te zijn. Uiteindelijk zijn [B] namens Nutrition en [verweerster] in ieder geval mondeling overeengekomen een dienstverband als productontwikkelaar voor de duur van een jaar, ingaande 1 oktober 2016, en een salaris van € 4.280,- bruto per maand. [verweerster] heeft ter zitting verklaard dat zij in de periode juli-september 2016 de eerste arbeidsovereenkomst heeft ontvangen en toen ook heeft begrepen dat het dienstverband inging op 1 oktober 2016 en de arbeidsduur een jaar was.
Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat Nutrition en [verweerster] in de zomer van 2016 in ieder geval mondeling een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn overeengekomen die op 1 oktober 2017 eindigt.
5.11
Voor de geldigheid van een arbeidsovereenkomst is een geschrift geen vereiste, zodat op het verweer van [verweerster] dat zij de eerste arbeidsovereenkomst niet heeft getekend en dat de handtekening op het door Nutrition overgelegde exemplaar van de eerste arbeidsovereenkomst niet haar handtekening is, niet behoeft te worden beslist.
5.12
[verweerster] voert verder als verweer aan dat partijen in mei 2017 ter vervanging van de eerste arbeidsovereenkomst een nieuwe (tweede) arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen, ingaande 1 mei 2017. In hoger beroep heeft [verweerster] gesteld dat die tweede arbeidsovereenkomst voor een jaar is aangegaan en eindigde op 1 mei 2018. Het verweer in eerste aanleg dat die tweede arbeidsovereenkomst eerst eindigde op 1 oktober 2018 heeft [verweerster] daarmee prijs gegeven.
Ter onderbouwing van haar verweer heeft [verweerster] zich er onder meer op beroepen dat beide partijen de tweede arbeidsovereenkomst hebben getekend en dat aan die tweede arbeidsovereenkomst ook uitvoering is gegeven. [verweerster] heeft aangevoerd dat zij de tweede arbeidsovereenkomst via WeChat van [C] heeft ontvangen en daarna getekend heeft teruggestuurd. [verweerster] houdt het voor mogelijk dat de handtekening op de tweede arbeidsovereenkomst van [B] is, omdat die handtekening grote gelijkenissen vertoont met de handtekening op andere overgelegde documenten waaronder steeds de naam van [B] staat. Het kan volgens [verweerster] echter ook zijn dat de handtekening op de tweede arbeidsovereenkomst van een bevoegde functionaris van Anhui Ltd is. Volgens [verweerster] heeft bij haar geen twijfel bestaan dat de tweede arbeidsovereenkomst namens Nutrition bevoegd is aangegaan. Ter zitting heeft [verweerster] verklaard dat, toen zij in Nederland kwam, met haar niet over een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesproken. Verder heeft [verweerster] de stelling van Nutrition bestreden dat de tweede arbeidsovereenkomst louter en alleen is opgesteld ten behoeve van de verblijfsvergunning van haar dochter en dat [verweerster] [C] daarvoor heeft benaderd. Zo voert [verweerster] aan dat haar dochter al in Nederland voor studiedoeleinden verbleef en over een verblijfsvergunning beschikte en de verlenging kort daarvoor was aangevraagd.
5.13
Het hof stelt voorop dat [verweerster] ter ondersteuning van haar verweer zich beroept op feiten en omstandigheden die meebrengen dat de door Nutrition ingeroepen rechtsgevolgen met betrekking tot de eerste arbeidsovereenkomst niet meer gelden. Daarmee voert [verweerster] een bevrijdend verweer, waardoor ingevolge artikel 150 Rv op [verweerster] de bewijslast rust.
5.14
Nutrition heeft het bevrijdende verweer van [verweerster] gemotiveerd betwist. Nutrition heeft aangevoerd dat - nadat de eerste arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen - zij een werkvergunning voor [verweerster] heeft aangevraagd en eerst in januari 2017 heeft verkregen. In overleg met [verweerster] is zij, in verband met het Chinese nieuwjaar en de wens van [verweerster] nog enige zaken in China af te wikkelen, eerst in april 2017 in Nederland aangekomen. Het in de zomer van 2016 overeengekomen salaris was het minimum voor een kennismigrant, zodat Nutrition dat salaris in mei 2017 heeft verhoogd tot het voor 2017 geldende minimum. Doordat [verweerster] haar werkzaamheden eerst in mei 2017 heeft aangevangen, heeft Nutrition pas vanaf die maand loon betaald. Toen [verweerster] in mei 2017 met haar werkzaamheden begon, heeft [B] niet met [verweerster] over een nieuwe arbeidsovereenkomst gesproken. [B] heeft [verweerster] gezegd dat zij haar best moest doen en dat tegen het einde van de looptijd op 1 oktober 2017 zou worden bezien of de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd.
Nutrition betwist dat de tweede arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgevolgen heeft. Die tweede arbeidsovereenkomst is louter en alleen opgesteld ter ondersteuning van een aanvrage voor een verblijfsvergunning van de dochter van [verweerster] . Met dat document hebben partijen niet gewild dat het daarin gestelde hun onderlinge rechtsverhouding weergeeft. Ter toelichting voert Nutrition aan dat [verweerster] eind mei 2017 contact heeft gehad met [C] , medewerker Finance bij Nutrition, over de problemen rond de verblijfsvergunning voor haar dochter, [D] , die voor studiedoeleinden in Nederland verblijft. Haar dochter zou bij [verweerster] gaan wonen. Voor de verblijfsvergoeding van de dochter was het volgens [verweerster] nodig dat de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) over een arbeidsovereenkomst beschikte die al gold op het moment dat [verweerster] haar verblijfsvergunning in Nederland had afgehaald. Dat was 4 mei 2017 geweest, zodat de datum van de arbeidsovereenkomst daarvoor moest liggen. Vervolgens heeft [C] ter voldoening van het verzoek van [verweerster] de eerste arbeidsovereenkomst wat data en loon betreft aangepast en de overeenkomst geantidateerd door de datum van ondertekening te stellen op 29 april 2017. Daarop heeft [C] die tweede arbeidsovereenkomst naar het hoofdkantoor van Anhui Ltd in China gezonden, waarna iemand van het hoofdkantoor de tweede arbeidsovereenkomst heeft getekend en [C] de getekende tweede arbeidsovereenkomst terug heeft ontvangen. Degene die de arbeidsovereenkomst tekende was niet [B] , kende de Nederlandse taal niet en wist niet wat de strekking was van de ter ondertekening voorgelegde overwegend Nederlandstalige overeenkomst. Na ontvangst heeft [C] ten behoeve van de verblijfsvergunning van de dochter [D] bij de IND een aanvrage ingediend en daarbij ook de tweede arbeidsovereenkomst gevoegd. [B] was van dit alles niet op de hoogte. Ter ondersteuning heeft Nutrition overgelegd verklaringen van [C] en enige correspondentie, waaronder de brief van de IND van 31 mei 2017 aan Nutrition waarin in verband met de aanvrage namens de dochter [D] voor “VVR zonder MVV voor het verblijfsdoel 326 gezinshereniging bij ouder” betaling van de verschuldigde leges werd verzocht.
5.15
Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door Nutrition is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verweerster] met Nutrition een tweede arbeidsovereenkomst is aangegaan ter vervanging van de eerste arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft geen bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet ook geen aanleiding ambtshalve bewijslevering door [verweerster] te gelasten.
5.16
Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer van [verweerster] wordt verworpen en de eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen geldt, zodat die arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 door tijdsverloop is geëindigd. Grief 2 slaagt daardoor. De verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 is geëindigd zal worden toegewezen het gevorderde loon over oktober 2017 zal alsnog worden afgewezen.
wettelijke verhoging
5.17
[verweerster] heeft in eerste aanleg verzocht Nutrition te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon over de maanden augustus t/m oktober 2017. De kantonrechter heeft het verzochte toegewezen en daarbij in rechtsoverweging 5.21 van de bestreden beschikking overwogen voor (ambtshalve) matiging van de wettelijke verhoging geen aanleiding te zien. Met
grief 3komt Nutrition tegen dit oordeel op.
Doordat het hof in het kader van grief 2 het loon over oktober 2017 alsnog zal afwijzen, heeft de wettelijke verhoging alleen betrekking op de te laat betaalde maanden augustus en september 2017.
5.18
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 7:625 BW de werknemer bij niet tijdige betaling van het loon door de werkgever aanspraak heeft op een verhoging wegens de vertraging in de loonbetaling. De berekening van de wettelijke verhoging is in artikel 7:625 lid 1 BW neergelegd. Aan het slot van die bepaling is opgenomen dat de rechter de wettelijke verhoging kan matigen tot een zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen.
In dit geval heeft Nutrition de loonbetaling gestopt nadat zij [verweerster] op staande voet heeft ontslagen. Tegen dat ontslag op staande voet is [verweerster] opgekomen en de kantonrechter heeft geoordeeld, welk oordeel in hoger beroep niet (meer) ter discussie staat, dat het ontslag op staande voet ten onrechte is geweest. Deze omstandigheid heeft zwaar te wegen, waaraan de kort voor de zitting bij de kantonrechter door Nutrition betaalde loon over augustus en september 2016 niet afdoet. Nutrition heeft met die betaling een verdere stijging van het bedrag aan wettelijke verhoging voorkomen maar dat is geen voldoende zwaar wegende omstandigheid om de wettelijke verhoging over de daarvoor liggende periode te beperken. Voorts is de wettelijke verhoging geen schadevergoeding maar een prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen (HR 5 januari 1979, NJ 1979/207). De door Nutrition gestelde en niet onderbouwde omstandigheid dat [verweerster] geen schade zou hebben geleden, heeft derhalve in de omstandigheden van het geval een gering gewicht.
Het hof volgt de kantonrechter in het oordeel dat onder deze omstandigheden er geen reden is de wettelijke verhoging over het te laat betaald salaris te matigen. In zoverre faalt grief 3.
aanzegvergoeding
5.19
Aan de voorwaarde waaronder [verweerster] in eerste aanleg betaling van de zogenaamde aanzegvergoeding heeft gevorderd is thans voldaan. Uit het op 18 september 2017 gegeven ontslag heeft [verweerster] kunnen begrijpen dat van verlenging van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2017 geen sprake zou zijn. Niet gesteld of gebleken is dat Nutrition eerder heeft aangezegd dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 zal eindigen. Aan [verweerster] komt daarom toe een bedrag van 18/30e van een maandloon, derhalve € 2.568,- bruto.
artikel 843a Rv
5.2
In verband met grief 2 heeft Nutrition op grond van artikel 843a Rv verzocht [verweerster] te veroordelen tot overlegging van primair het originele exemplaar van de tweede arbeidsovereenkomst en subsidiair van alle digitale correspondentie met betrekking tot die tweede arbeidsovereenkomst.
5.21
Nutrition heeft dit verzoek niet in de kop van het beroepschrift vermeld, zodat het voor de griffie niet kenbaar was dat dit verzoek is gedaan. Het verzoek ex artikel 843a Rv is gelijktijdig behandeld met het beroep van Nutrition tegen de beschikking van de kantonrechter. Nu het hof in beroep voor recht zal verklaren dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 is geëindigd, heeft Nutrition bij haar verzoek ex artikel 843a Rv een belang en zal het hof dit verzoek afwijzen.

6.Slotsom

6.1
Grief 2 slaagt. Het gevorderde loon over de maand oktober 2017 en de daarover verschuldigde wettelijke verhoging en wettelijke rente (onder 6.2) worden alsnog afgewezen. De verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 is geëindigd wordt toegewezen.
6.2
De voorwaarde waaronder het verzoek van [verweerster] tot vergoeding van de aanzegvergoeding in eerste aanleg is gedaan, is vervuld en de aanzegvergoeding wordt tot een bedrag van € 2.568,- bruto toegewezen. Gelet op de samenhang met de overige verzoeken, wordt de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg gehandhaafd.
6.3
Het hof zal de proceskosten tussen partijen in hoger beroep compenseren. De reden daartoe is dat grief 2 weliswaar slaagt, maar Nutrition grief 1 heeft ingetrokken waartegen [verweerster] verweer had gevoerd en grief 3 (grotendeels) is afgewezen. Voorts is in hoger beroep de voorwaarde waaronder [verweerster] een verzoek in eerste aanleg had gedaan alsnog vervuld en in hoger beroep deels toegewezen.
De proceskostenveroordeling op de tegenverzoeken van Nutrition in eerste aanleg wordt in gestand gelaten omdat de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst in het tegenverzoek door de kantonrechter is afgewezen.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst af het verzoek ex artikel 843a Rv;
vernietigt de beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 22 februari 2018 voor zover onder 6.2 het loon over oktober 2017 met wettelijke verhoging en wettelijke rente is toegewezen en op het tegenverzoek de verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017 is geëindigd is afgewezen en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 oktober 2017 is geëindigd;
veroordeelt Nutrition tot betaling van de aanzegvergoeding van € 2.568,- bruto;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
verwerpt het hoger beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. de Witte, mr. W.P.M. ter Berg en
mr. J.A. Grimbrère en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.