ECLI:NL:GHARL:2018:8248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
200.237.417/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige in verband met ontwikkelingsbedreiging door vermeend seksueel misbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010, in het kader van een verzoek van de raad voor de kinderbescherming. De vader had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om ondertoezichtstelling van zijn dochter, maar werd niet-ontvankelijk verklaard. De raad had ook een verzoek ingediend, dat door de rechtbank werd afgewezen. De vader ging in hoger beroep, waarbij hij de bestreden beschikking wilde vernietigen en alsnog de ondertoezichtstelling wilde laten toewijzen. De moeder voerde verweer en stelde dat er geen gronden waren voor ondertoezichtstelling, terwijl de raad de noodzaak van ondertoezichtstelling benadrukte vanwege de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige door de jarenlange juridische strijd en het vermoeden van seksueel misbruik door de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juli 2018 werd duidelijk dat de minderjarige onder druk staat door de conflicten tussen haar ouders. Het hof oordeelde dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat er voldoende gronden waren voor de ondertoezichtstelling op verzoek van de raad. Het hof benadrukte dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de situatie en dat er een onafhankelijke jeugdbeschermer nodig is om de hulpverlening te monitoren. De ondertoezichtstelling werd toegewezen voor een periode van één jaar, met de mogelijkheid voor hulpverlening gericht op de verwerking van de echtscheiding en het contact met de vader. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.237.417/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/19/121536 / JE RK 18-12 en C/19/121399 JR RK 17-542)
beschikking van 13 september 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M. Hidding te Nieuw-Amsterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland,
locatie Groningen,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in (het principaal en incidenteel) hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H. Noorman te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 31 januari 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de vader met productie(s), ingekomen op 13 april 2018;
- het verweerschrift in het principaal beroep van de moeder met productie(s);
- het verweerschrift van de raad in het principaal beroep tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift van de moeder in het incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift van de vader in het incidenteel hoger beroep;
- een faxbericht van mr. Hidding van 17 april 2018;
- een journaalbericht van mr. Hidding van 16 juli 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 juli 2018 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Mr. Hidding heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is [in] 2010 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De vader heeft bij verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op
20 december 2017, verzocht tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Ook de raad heeft bij verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 10 januari 2018, verzocht tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
3.3
Bij de bestreden beschikking van 31 januari 2018 heeft de kinderrechter de vader
niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en het verzoek van de raad afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende (primair) alsnog het verzoek van de vader en van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] toe te wijzen, subsidiair het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] toe te wijzen, althans een dusdanige beslissing te nemen als het hof juist en redelijk acht.
4.2
De moeder voert verweer in het principaal hoger beroep en zij verzoekt het hof het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De raad voert verweer in het principaal hoger beroep, stelt tevens incidenteel appel in en verzoekt het hof de bestreden beschikking in hoger beroep te vernietigen en het daartoe strekkende verzoek van de raad alsnog toe te wijzen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, subsidiair een beslissing te nemen die het hof in het belang van [de minderjarige] juist acht. Voor wat betreft de ontvankelijkheid van het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling refereert de raad zich aan het oordeel van het hof.
4.4
De moeder voert ook verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof het incidenteel hoger beroep van de raad niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep van de raad en refereert zich aan het oordeel van het hof zowel met betrekking tot het primaire als het subsidiaire verzoek van de raad, zoals hiervoor vermeld onder 4.3.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van de vader
5.1
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de kinderrechter in de bestreden beschikking op dit punt heeft overwogen, die het hof, na eigen onderzoek, overneemt en tot de zijne maakt, oordeelt het hof dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Gezien het verloop van de gang van zaken rond het indienen van de verzoekschriften was de vader tijdens het indienen van zijn verzoek reeds op de hoogte van het feit dat de raad zou kunnen overgaan tot het indienen van een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en was er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:255, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof met de raad van oordeel dat voldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] rechtvaardigen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
Tussen de moeder en de vader is sprake van een jarenlange (juridische) strijd over (met name) het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Het vermoeden van seksueel misbruik is de grootste reden dat de vader sinds 2014 geen rol meer speelt in het leven van [de minderjarige] . Hoewel de vader dit betwist, er politieonderzoek is verricht en de zaak wegens gebrek aan bewijs is geseponeerd, en ook [D] in zijn rapportage van 5 april 2016 - gericht op de klachten/signalen van [de minderjarige] op dat moment - geen opheldering heeft kunnen geven, is dit vermoeden wel allesbepalend voor het beeld en de weerstand van de moeder richting de vader. De vader vindt een ondertoezichtstelling noodzakelijk omdat hij door de moeder op afstand wordt gehouden en hij hoopt dat daar met hulp van een gezinsvoogd (op termijn) verandering in zal komen. De moeder stelt dat er geen gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling nu er sprake is van een omgangsondertoezichtstelling (en er om die reden hoge eisen aan de motivering van toewijzing van een dergelijk verzoek moeten worden gesteld). Ook zijn er verder geen zorgen aanwezig ten aanzien van [de minderjarige] .
5.5
De raad heeft (in eerste aanleg) een ondertoezichtstelling verzocht omdat [de minderjarige] ernstig in haar (emotionele) ontwikkeling wordt bedreigd. Uit het rapport van de raad van
5 januari 2018 blijkt dat deze (concrete) bedreiging bestaat uit het klem zitten tussen de ouders, de voortdurende ex-partnerproblematiek en haar bewustzijn van de spanningen van de moeder richting de vader. [de minderjarige] heeft een emotioneel zeer sterke band met de moeder.
Door het volledig gebrek aan vertrouwen van de moeder in de vader geeft zij onvoldoende ruimte en toestemming aan [de minderjarige] om op een positieve en onbevangen wijze contact te hebben met de vader. De raad heeft ernstige zorgen over het negatieve vaderbeeld van [de minderjarige] in combinatie met haar opvoedingsomgeving die dit versterkt. [de minderjarige] lijdt zichtbaar onder de verstoorde situatie die tussen de ouders is ontstaan. De raad merkt op dat een fundamenteel recht van ieder kind contact met en betrokkenheid van beide ouders is; weten wie je moeder en vader zijn. Wanneer hierin (al vanaf jonge leeftijd) iets mis gaat kunnen er problemen ontstaan met het zelfbeeld, (gezond) loskomen van de ouder, het aangaan van relaties en moeite hebben met vertrouwen, welke problemen veelal ontstaan tijdens de adolescentie.
5.6
Het hof sluit aan bij de bevindingen in het raadsrapport en overweegt het volgende. Ondanks dat het ogenschijnlijk goed gaat met [de minderjarige] en zij zich blijkens het raadsonderzoek leeftijdsadequaat ontwikkelt
-leidt de controverse over het (vermeend) seksueel misbruik (hoe dan ook) tot een ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] . Opgroeien zonder vader en met een negatief beeld van de vader zal een schadelijk effect hebben op haar identiteitsontwikkeling (scheefgroei) en hechting. Ook in hoger beroep is gebleken dat de moeder de vader diskwalificeert en niet in staat is hem enige rol te geven in het leven van [de minderjarige] . Niet ter discussie staat dat de moeder het beste voor heeft met [de minderjarige] , haar goed verzorgt en een goede band met haar heeft. Echter groeit [de minderjarige] op met een door de moeder ingekleurd beeld van de vader zodat zij geen mogelijkheid heeft zich een eigen beeld - laat staan een positief beeld - van de vader te vormen. De moeder neemt een overbezorgde en overbeschermende houding aan en [de minderjarige] is enorm loyaal naar de moeder. Haar angst voor de vader wordt op deze manier gevoed. De moeder stelt in dit verband dat [de minderjarige] zelf aangeeft geen contact met de vader te willen hebben en niets van de vader te willen weten, waarbij de moeder aansluit. Het hof benadrukt - gelet op de nog zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] en haar grote afhankelijkheid van de moeder - dat juist de moeder, als ouder en volwassene, een essentiële rol speelt in het bijstellen van [de minderjarige] ’s beeld over de vader.
Dat [de minderjarige] vanwege de emotionele belasting klem komt te zitten tussen haar ouders wordt bevestigd door haar reactie - boos, verdrietig, gespannen en (opvallend) bewust van de gevoelens van de moeder - op de proefcontacten met de vader (in 2017).
5.7
De moeder voert aan dat zowel [de minderjarige] als de moeder hun trauma’s uit het verleden pas kunnen verwerken als zij rust krijgen op het gebied van juridische procedures en (de inmenging van) hulpverlening. Het hof merkt in dit verband op dat naarmate de tijd verstrijkt, de impasse rondom het contact tussen de vader en [de minderjarige] en het beeld dat [de minderjarige] heeft over haar vader, tot verdere verwijdering tussen hen leidt en een negatief effect zal hebben op de sociale en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof constateert dat er een grote angst en weerstand bij de moeder is tegen elke actie die eventueel zou kunnen leiden tot een positiever beeld van [de minderjarige] over de vader, laat staan van enige vorm van contact tussen [de minderjarige] en de vader. Voor het hof staat voorop dat een (structurele) contactregeling tussen hen op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] (zie de uitspraak van dit hof van 15 maart 2018). De vraag of dit ook op lange termijn in het belang van [de minderjarige] is dient juist door een jeugdbeschermer in het kader van een ondertoezichtstelling te worden bekeken.
5.8
Bij de moeder is sprake van dusdanig wantrouwen richting de vader dat het hof er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de moeder uit eigen beweging de nodige hulp voor [de minderjarige] en zichzelf zal, maar ook kan, inschakelen nu zij haar rol in de zorgen rondom [de minderjarige] onvoldoende herkent en niet in staat is gebleken om haar eigen gevoelens in het belang van [de minderjarige] opzij te zetten. Weliswaar is de moeder inmiddels gestart met psycho educatie, maar aannemelijk is geworden - mede op grond van wat het hof hierover ter zitting heeft vernomen - dat dit niet zal bijdragen aan de samenwerking tussen de ouders dan wel dat hierdoor ruimte bij de moeder zal ontstaan om een positiever beeld van de vader mee te geven aan [de minderjarige] . Zowel de vader als de moeder heeft begeleiding nodig bij het zoeken van de juiste hulpverlening. Een neutrale instantie dient te monitoren of de hulpverlening ook daadwerkelijk en op adequate wijze wordt ingezet zodat er uiteindelijk ruimte gecreëerd wordt om met elkaar in gesprek te gaan, eventueel de mogelijkheden voor contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] (op welke manier dan ook) kunnen worden onderzocht en om zicht te houden op de ontwikkeling van [de minderjarige] . De raad adviseert om ook voor [de minderjarige] hulp in te zetten (bijvoorbeeld in de vorm van creatieve-/spel therapie) gericht op verwerking van de echtscheiding en het gemis van een vader, zodat zij haar emoties een plek kan geven en zelf een mening/identiteit kan vormen. Het hof is van oordeel dat ook hierbij een rol van begeleiding en monitoring is weggelegd voor een onafhankelijke derde in de persoon van een jeugdbeschermer.
5.9
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] noodzakelijk is niet, althans onvoldoende, in het vrijwillig kader kan worden verleend. Gelet op de ernst en complexiteit van onderhavige zaak en de beoogde hulpverleningstrajecten voor zowel de vader als de moeder zal het hof de ondertoezichtstelling toewijzen voor een periode van een jaar.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 31 januari 2018 voor wat betreft het niet-ontvankelijk verklaren van de vader in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling;
vernietigt deze beschikking voor het overige;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , geboren [in] 2010;
stelt [de minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord, te Assen, met ingang van heden voor de duur van één jaar tot 13 september 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.A. Vermeulen en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 13 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.