Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[verzoekster] ,
verzoekers,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de kinderrechter. De kinderrechter had eerder, op 30 augustus 2018, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor het ongeboren kind van de ouders, die onvoldoende opvoedingsvaardigheden zouden hebben. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.F.P. Scheele, hebben verzocht om schorsing van deze beschikking, omdat zij van mening zijn dat de beslissing ingrijpt in hun gezinsleven en de hechting met hun kind zou kunnen schaden. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2018 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun waarnemend advocaat mr. C.C. Scheper, en zijn ook vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig geweest.
Het hof heeft de belangen van de ouders afgewogen tegen het belang van de ongeboren baby. Het hof concludeert dat de ouders niet hebben aangetoond dat hun belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de baby. De ouders hebben geen overtuigende alternatieven gepresenteerd die de veiligheid van het kind zouden waarborgen. Het hof heeft ook de bevindingen van het NIFP-onderzoek in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de ouders onvoldoende basisvaardigheden hebben voor het opvoeden van een kind. Gezien deze overwegingen heeft het hof het verzoek tot schorsing afgewezen.