ECLI:NL:GHARL:2018:8244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
200.245.180/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van uithuisplaatsing van ongeboren baby

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de kinderrechter. De kinderrechter had eerder, op 30 augustus 2018, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor het ongeboren kind van de ouders, die onvoldoende opvoedingsvaardigheden zouden hebben. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.F.P. Scheele, hebben verzocht om schorsing van deze beschikking, omdat zij van mening zijn dat de beslissing ingrijpt in hun gezinsleven en de hechting met hun kind zou kunnen schaden. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2018 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun waarnemend advocaat mr. C.C. Scheper, en zijn ook vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig geweest.

Het hof heeft de belangen van de ouders afgewogen tegen het belang van de ongeboren baby. Het hof concludeert dat de ouders niet hebben aangetoond dat hun belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de baby. De ouders hebben geen overtuigende alternatieven gepresenteerd die de veiligheid van het kind zouden waarborgen. Het hof heeft ook de bevindingen van het NIFP-onderzoek in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de ouders onvoldoende basisvaardigheden hebben voor het opvoeden van een kind. Gezien deze overwegingen heeft het hof het verzoek tot schorsing afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.245.180/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/123758/ JE RK 18-360)
beschikking van 13 september 2018 op het verzoek tot schorsing
inzake

1.[verzoekster] ,

verder te noemen: de moeder,
2. [verzoeker],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende op een geheim adres,
verzoekers,
beiden verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 30 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing van het nog ongeboren kind van de ouders verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van de dag van de geboorte tot
30 augustus 2019 en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie(s), ingekomen op 31 augustus 2018;
- een journaalbericht van mr. Scheele van 4 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Scheele van 5 september 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 september 2018 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun waarnemend advocaat, mr. C.C. Scheper. Namens de raad is de heer [A] verschenen. Namens de GI is verschenen de heer [B] .

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de ouders schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft. De raad voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
3.4
Het hof constateert dat de kinderrechter in de bestreden beschikking geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Derhalve zal het hof het schorsingsverzoek beoordelen aan de hand van het hiervoor in rov. 3.3 onder (i) tot en met (iii) vermelde.
3.5
Niet ter discussie staat dat de ouders belang hebben bij de door hen gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking zodat aan (i) is voldaan.
3.6
Voorts dient bij de te maken belangenafweging, zoals onder (iii) opgenomen, uitgegaan te worden van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de kinderrechter, op basis van het dossier, aanleiding heeft gezien om het ongeboren kind met ingang van de dag van de geboorte uit huis te plaatsen. Zo staat in het NIFP-onderzoeksrapport van 12 mei 2018 dat is verricht naar de opvoedingsvaardigheden van de ouders ten aanzien van hun zoon [C] (geboren [in] 2017) onder meer dat de ouders onvoldoende basisvaardigheden hebben voor het opvoeden van een kind. Het ontbreekt de ouders aan responsiviteit en sensitiviteit en zij hebben problemen met het aangaan van contact, intimiteit en leiding nemen. De kinderrechter is met de raad van oordeel dat de ouders hun eigen belangen en behoeften voor die van een (ongeboren) kind stellen. De kinderrechter is van oordeel dat niet gebleken is van een dusdanige verandering van omstandigheden dat de opvoedsituatie bij de ouders voldoende veilig is.
3.7
De ouders verzoeken om de uitvoerbaarheid van de beslissing van de kinderrechter te schorsen omdat deze beslissing zwaar ingrijpt in het gezinsleven en de gevolgen van de uithuisplaatsing wat betreft de eerste maanden van de hechting van de baby onomkeerbaar zijn. De ouders menen dat als er met spoed een ouder-kindtraject wordt gezocht, waarbij toezicht is op de ouders en de minderjarige, de veiligheid van het (ongeboren) kindje voldoende wordt gewaarborgd.
3.8
Het hof is van oordeel dat de ouders niet hebben aangetoond dat hun belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang dat met de uitvoering van de bestreden beschikking wordt gediend; in dit geval het zwaarwegende belang van de ongeboren baby.
De ouders hebben weliswaar aangegeven dat het NIFP-onderzoek niet leidend is, maar het hof ziet -in onderhavige zaak waarin het schorsingsverzoek voorligt- geen aanleiding om aan de bevindingen uit dit rapport te twijfelen. Ook de door de ouders ter zitting aangedragen optie van een eventuele behandeling bij [D] (een moeder-kindhuis), is naar het oordeel van het hof te onzeker en onduidelijk -nog afgezien van de vraag of deze behandeling voldoende veiligheidswaarborgen biedt- om de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen. Het hof betrekt mede bij die overweging dat [E] , met beduidend intensievere behandelmogelijkheden, op dit moment geen mogelijkheden daar toe ziet. De optie om de baby na de geboorte samen met de moeder in het gezin van oma moederszijde te laten opnemen, zoals de ouders ter zitting nog hebben voorgesteld, is naar het oordeel van het hof evenmin een reële optie gezien de ziekte van de oma moederszijde, de zorg die zij al draagt voor het achtjarige broertje van de moeder en de lastige familieverhoudingen die dit in dit geval kan meebrengen. Uit de stukken blijkt ook dat deze optie eerder vergeefs is onderzocht. Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de belangen van de ouders bij schorsing niet zwaarder wegen dan het belang dat door de uitvoering van de bestreden beschikking wordt gediend. Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid die tot schorsing van de tenuitvoerlegging zou moeten leiden. Dit brengt met zich dat het verzoek van de ouders tot schorsing afgewezen dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de ouders af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 13 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.