Uitspraak
[appellante sub 2],
1.De gedingen in eerste aanleg
2.De gedingen in hoger beroep
7 augustus 2018 ingekomen proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg en de brief met bijlagen van 14 augustus 2018 van mr. Winkel.
3.De motivering van de beslissingen in hoger beroep
[datum] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
[appellant sub 1] was in het verleden werkzaam als stratenmaker in loondienst. Sinds 7 maart 2006 voert hij een eigen onderneming in die branche. Volgens de (incomplete) jaarrekeningen 2014 en 2015 en bijlage 2 (exploitatieoverzicht) bij het Adviesrapport levensvatbaarheid van het IMK van 7 maart 2016 heeft de onderneming over 2012 een winst behaald van (afgerond) € 47.000,-, over 2013 van € 42.000,-, over 2014 van € 34.000,- en over 2015 van € 37.000,-. De privé-onttrekkingen in die jaren bedroegen respectievelijk (steeds afgerond)
€ 37.000,-, € 52.000,-, € 38.000,- en € 35.000,-.
Bij besluit van 15 maart 2016 is aan [appellant sub 1] een BBZ-krediet verleend tot een bedrag van
€ 30.000,- onder de opschortende voorwaarde dat de schulden van [appellant sub 1] saneerbaar zouden zijn. Voornoemd krediet is niet aan [appellant sub 1] verstrekt, omdat een aantal schuldeisers niet heeft gereageerd of niet akkoord is gegaan met het ingediende saneringsvoorstel.
[appellante sub 2] is sinds ongeveer vijf jaar via een uitzendbureau werkzaam als schoonmaakster op basis van een contract voor 24 uur per week.
Het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dient op grond van artikel 285 lid 1, aanhef en onder f van de Faillissementswet (hierna: Fw) vergezeld te gaan van een met redenen omklede verklaring waarin is vermeld dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijk-heden de verzoeker beschikt. De verklaring dient te zijn afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar; het college kan deze bevoegdheid mandateren aan een gemeentelijke krediet-bank als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening of aan krachtens artikel 48 lid 1, aanhef en onder d van de Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck) aangewezen personen.
Vaststaat dat de hiervoor bedoelde voorgeschreven verklaring is ondertekend door [Naam Bewindvoeringskantoor] te Amsterdam. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat [Naam Bewindvoeringskantoor] aangemerkt kunnen worden als een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck.
Gelet hierop zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet-ontvankelijk in hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het hof ziet om reden dat voorafgaand aan de zitting in hoger beroep de advocaat van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] door de griffier van het hof telefonisch is gewezen op voornoemde ontvankelijkheidskwestie (zodat deze voldoende gelegenheid heeft gehad zich hierop voor te bereiden) en op hetgeen hierna onder rov. 3.6 zal worden overwogen, geen aanleiding [appellant sub 1] en [appellante sub 2] alsnog in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen. Overigens hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hierom ook niet verzocht.
Op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw is het aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] om aannemelijk te maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop hun verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] dienen aan de hand van stukken inzichtelijk te maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden (exact) zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn. Hierin zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet geslaagd.
€ 92.000,- wordt genoemd, spreekt het crediteurenoverzicht van 26 februari 2018 (kennelijk gebruikt bij het aanschrijven van de crediteuren in het kader van een minnelijke schuldregeling) over een totaal schuldbedrag van ruim € 84.000,- en gaat de rechtbank in haar vonnissen uit van een schuldbedrag van bijna € 80.000,- voor [appellant sub 1] en ruim € 34.000,- voor [appellante sub 2] , opgeteld rond € 114.000,-. Hoewel dat op hun weg lag, hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] dit verschil tussen deze substantieel van elkaar afwijkende bedragen niet kunnen verklaren.
Verder ontbreken op het schuldenoverzicht van 14 augustus 2018 de ontstaansdata van de daarop vermelde schulden en is geen documentatie verstrekt op basis waarvan de juistheid kan worden aangenomen van de eerst ter zitting gepresenteerde onderverdeling van schulden over [appellant sub 1] en [appellante sub 2] .
Ook op tal van andere ter zitting gestelde vragen zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het antwoord schuldig gebleven. Zo hebben zij geen inzicht kunnen geven in schuld 1 die volgens het tot de gedingstukken behorende incomplete BKR-overzicht zou bestaan. Hiermee is onduidelijk gebleven of deze schuld wel of niet moet worden meegenomen in de beoordeling van hun toelatingsverzoeken. Met betrekking tot de belastingschulden van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] heeft de rechtbank in haar vonnissen concrete schuldbedragen en bijbehorende omschrijvingen genoemd. De in de vonnissen genoemde bedragen corresponderen echter niet met de in de schuldenoverzichten vermelde bedragen. Ook hiervoor hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] , bijvoorbeeld door een actueel schuldoverzicht van de belastingdienst over te leggen, geen verklaring kunnen geven.
Ten aanzien van [appellant sub 1] is ook geen verklaring gegeven voor de hoge privé-onttrekkingen uit zijn onderneming in verhouding tot de behaalde resultaten en de bestaande schulden.
Van belang hierbij is verder ook dat complete jaarstukken van de onderneming van [appellant sub 1] over de laatste vijf jaren voor indiening van zijn schuldsaneringsverzoek ontbreken. Ook over de aard en de ontstaansdata van de schulden aan CJIB heeft [appellant sub 1] geen duidelijkheid kunnen verschaffen.