Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
10 februari 2016 (bij verstek), 3 augustus 2016 en 7 december 2016 (in verzet) die de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
art. 6:271 BW gehouden tot terugbetaling van de koopsom van de auto aan [appellant] . Tussen partijen is in geschil welke koopsom [appellant] heeft betaald voor de auto. [appellant] stelt een koopsom van € 6.700,00 te hebben betaald door een bedrag van € 5.500,00 per bank te betalen en door daarnaast haar auto van het merk Volkswagen, type Golf (hierna: de ‘Golf’) tegen een waarde van € 1.200,00 in te ruilen. [geïntimeerde] betwist dit en stelt dat met
[appellant] is overeengekomen dat de Golf een inruilwaarde vertegenwoordigde van € 200,00 en dat hij daarnaast een korting van € 1.000,00 heeft gegeven. Nu [appellant] , overeenkomstig haar stelplicht, stelt dat is overeengekomen dat de Golf een inruilwaarde van € 1.200,00 had en [geïntimeerde] dit voldoende heeft betwist, is het op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan haar om dit te bewijzen. [appellant] heeft in hoger beroep evenwel geen bewijsaanbod gedaan en het hof ziet ook geen aanleiding om ambtshalve gelegenheid tot bewijslevering te geven. Gelet hierop gaat het hof er vanuit dat de Golf een inruilwaarde van € 200,00 vertegenwoordigde, hetgeen tot de conclusie leidt dat [appellant] , mede gelet op de betaling per bank van het bedrag van € 5.500,00, in totaal een bedrag van € 5.700,00 aan koopsom heeft voldaan. [geïntimeerde] is dan ook in beginsel gehouden tot (terug)betaling van een bedrag van € 5.700,00 aan [appellant] als restitutie van de koopsom van de auto.
€ 4.700,00 zal worden toegewezen, zal de onweersproken vordering tot vermeerdering van dit bedrag met wettelijke rente vanaf 7 januari 2016, de datum die bij brief van
31 december 2015 door [appellant] is aangezegd waarvoor betaling had moeten plaatsvinden, eveneens worden toegewezen.
de dag van dagvaarding in eerste aanleg (1 februari 2016, alsmede op vergoeding van een bedrag van € 578,42 aan deurwaarderskosten (waarbij het hof ervan uitgaat dat het bedrag van € 978,42 in het petitum in hoger beroep een verschrijving is, gelet op de appeldagvaarding onder 3.2 en 3.3. en de overgelegde factuur van de deurwaarder), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in hoger beroep
(24 januari 2017). Nu [geïntimeerde] deze vorderingen niet heeft weersproken, zullen deze vorderingen eveneens worden toegewezen.
5.De slotsom
€ 223,00
€ 313,00