ECLI:NL:GHARL:2018:8125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
200.185.053
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buurwegbestemming en tegenbewijs in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil over de bestemming van een steeg als buurweg. De appellanten, een besloten vennootschap, waren in hoger beroep gegaan tegen de beslissingen van de rechtbank Midden-Nederland. Het hof heeft de inhoud van eerdere tussenarresten overgenomen en het verloop van de procedure uiteengezet. De kern van het geschil was of de geïntimeerden, Stedin Netbeheer B.V. en Stedin Netten B.V., tegenbewijs hadden geleverd tegen het vermoeden dat de steeg in het midden van de vorige eeuw was bestemd tot buurweg in de zin van artikel 719 (oud) BW. Het hof concludeerde dat Stedin geen tegenbewijs had geleverd en dat de buurweg-bestemming niet ongedaan was gemaakt door eerdere overeenkomsten of gedragingen van partijen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van Stedin in conventie af, terwijl het de vorderingen van de appellanten in reconventie toewijsde. Stedin werd veroordeeld tot het verwijderen van een damwand en het herstellen van de bestrating, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming. De kosten van de procedure werden aan Stedin opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.185.053
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 390679)
arrest van 11 september 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

2 [appellante],
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellanten]
allen wonende c.q. gevestigd te [kantoorplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellanten] ,
advocaat: mr. T.A. Vis,
tegen:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stedin Netbeheer B.V.

en
2de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Stedin Netten B.V.
(als rechtsopvolger onder algemene titel van de naamloze vennootschap
N.V. Stedin Netten Utrecht),
beiden gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eiseressen in conventie, verweersters in reconventie,
hierna gezamenlijk in enkelvoud: Stedin,
advocaat: mr. M. Hartman.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 29 maart 2016 en 25 juli 2017 hier over. Uit die arresten blijkt welk verloop de procedure tot het uitspreken van het laatste tussenarrest heeft gehad.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de akte van 22 augustus 2017 van Stedin met producties en uit de antwoordakte van 19 september 2017 van [appellanten] .
1.3
Partijen hebben vervolgens de processtukken die al bij het hof lagen aangevuld voor het wijzen van arrest en het hof heeft arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Stedin klaagt in haar laatste akte over rechtsoverweging 2 van het tussenarrest van 25 juli 2017, waarin niet had mogen worden vastgesteld dat ‘de steeg’ twee meter breed is. Stedin heeft gelijk dat de breedte van het pad van de [straatnaam] tot [appellanten] ’s perceel niet steeds circa twee meter is: uit § 15 van de memorie van antwoord van Stedin blijkt dat de breedte van de steeg weliswaar circa 2.20 meter is en uit het proces-verbaal van 13 juni 2016 (de bovenste foto op blad 3) dat de ruimte tussen de bebouwingen ter hoogte van het perceel van de buurvrouw [naam buurvrouw] ongeveer even breed is als waar dit pad Stedins perceel bereikt (dat is waar op die foto de schutting staat), maar die ruimte wordt op korte afstand daar achter veel breder. Dit zal het hof hieronder ook tot uitgangspunt nemen.
2.2
Aan de orde is of Stedin tegenbewijs heeft geleverd tegen het in het laatste tussenarrest geformuleerde vermoeden dat de steeg waarover partijen procederen in het midden van de vorige eeuw is bestemd tot buurweg in de zin van artikel 719 (oud) BW, Stedin is in het tussenarrest van 25 juli 2017 toegelaten tot het leveren van dit tegenbewijs. Zij heeft daartoe bij haar laatste akte een ongedateerde verklaring van [naam] overgelegd, een kopie van een proces-verbaal van een door dit hof op 21 juli 2014 gehouden descente en comparitie van partijen in de zaak met nummer 200.137.058 (met bijlagen) en een mailbericht van 22 juli 2014 van de advocaat van Stedin in dat kort geding aan de griffier van dit hof.
2.3
Stedin heeft betoogd dat de in het tussenarrest beschreven buurweg niet bestaat nu bij arrest in een zaak in hoger beroep tussen [appellanten] en [naam buurvrouw] is vastgesteld dat de steeg geen buurweg is, en omdat het nu niet meer mogelijk is om met een auto door de steeg te rijden omdat er een gemetselde muur staat, waardoor er een doorgang van nog maar één meter overblijft. Bovendien maakt een deel van de grond waarop de overeenkomst van 1975 betrekking had onderdeel uit van de steeg.
Het betoog van Stedin is ongegrond. Wat er tussen [appellanten] (en/of vorige eigenaren van [appellanten] ’s perceel) en [naam buurvrouw] is vastgesteld, heeft betrekking op het deel van de steeg dat op andere percelen ligt dan het perceel van Stedin. Indien de gebruikers van [appellanten] ’s perceel anders dan uit hoofde van een buurweg-bestemming gebruik konden maken van dat andere deel van de steeg, sluit dit niet uit dat het deel van de steeg dat op Stedins perceel ligt door de toenmalige eigenaar daarvan tot buurweg is bestemd. Dit kan zijn gebeurd door gedragingen, waaruit van die bestemming bleek, en daaraan kan zelfs hebben bijgedragen dat Van Dam bestrating op de grond van PUEM aanbracht (doordat PUEM niet protesteerde). Het deel van Stedins perceel waarop de overeenkomst uit 1975 betrekking had, behoort niet of slechts ten dele tot het tracé van de vermoedelijke buurweg, zodat de buurweg-bestemming niet ongedaan is gemaakt enkel door het aangaan van die overeenkomst.
2.4
Volgens de in rechtsoverweging 2.1 bedoelde verklaring van [naam] heeft Eneco met Van Dam afgesproken dat haar monteurs door de steeg mochten lopen en dat Van Dam gebruik mag maken van Eneco’s grond. Hieruit valt misschien af te leiden dat Eneco niet op de hoogte was van een eventuele buurwegbestemming en dat Van Dam ook niet wist waarom hij gebruik mocht maken van een deel van het perceel dat nu van Stedin is. Afspraken als door [naam] beschreven brengen geen verandering in Van Dams gebruiksrechten met betrekking tot de steeg. [naam] verklaring ontzenuwt niet het vermoeden dat het hier om een buurweg gaat. Hetzelfde geldt voor de verklaring van de bedrijfsjurist van Stedin, Cornelisse, die bij de comparitie van partijen in het kort geding aanwezig was. Eneco en Stedin waren er blijkens deze verklaring niet van op de hoogte dat een deel van hun perceel tot buurweg was bestemd. Van Dam heeft een gedeelte van Stedins perceel ontruimd nadat de overeenkomst uit 1975 was opgezegd en heeft daarbij niet aan Stedin gezegd dat een deel daarvan tot buurweg was bestemd, maar dit sluit evenmin uit dat die bestemming gold voor het gedeelte van de steeg dat over het perceel van Stedin liep.
2.5
Stedin heeft geen redelijke twijfel kunnen zaaien met betrekking tot het bestemmen van de grond tot buurweg. Het tegenbewijs is daarom niet geleverd. Stedin heeft herhaald dat Van Dam heeft ingestemd en/of berust in een opzegging van de buurweg-bestemming, maar het hof ziet geen aanleiding om terug te komen op wat het daarover in rechtsoverweging 4.6 van het tussenarrest van 25 juli 2017 heeft beslist.
2.6
Stedin heeft niet gesteld dat [appellanten] misbruik van haar rechten maakt door verwijdering van de muur/damwand te eisen en evenmin dat [appellanten] er geen of onvoldoende redelijk belang bij heeft om met een auto van en naar haar achtertuin te kunnen rijden. Het valt niet uit te sluiten dat [appellanten] toestemming heeft of zal krijgen van [naam buurvrouw] (of een opvolgend eigenaar) om met de auto ook over dat gedeelte van de steeg te rijden. Hoe dan ook, nu misbruik van recht niet aan de orde is zal de vordering tot verwijdering van de damwand en herstel van de bestrating worden toegewezen: Stedin heeft door het plaatsen daarvan een gedeelte van het tracé van de buurweg geblokkeerd, waardoor daarvan niet langer met auto’s gebruik kan worden gemaakt.

3.De slotsom

3.1
De grieven slagen: de stellingen die Stedin ten grondslag heeft gelegd aan haar vorderingen in conventie blijken ongegrond te zijn. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd, de vorderingen in conventie zullen alsnog afgewezen worden. [appellanten] ’s vordering in reconventie (vordering d) tot teruggave van een hek en een hangslot (zie voor deze reconventionele vordering rechtsoverweging 4.7 van het tussenarrest van 25 juli 2017) zal opnieuw worden afgewezen. De in de memorie van grieven onder b en c (opnieuw) geformuleerde vorderingen in reconventie van [appellanten] zullen alsnog, als gegrond, worden toegewezen, met dien verstande dat aan de veroordeling van Stedin tot verwijdering van de damwand met herstel van de bestrating (vordering c) een termijn voor nakoming van drie maanden zal worden verbonden, dit gelet op de over en weer bij die verwijdering betrokken belangen: [appellanten] kan zo lang te voet haar achtertuin bereiken en Stedin heeft belang bij deugdelijke beveiliging van het transformatorhuis, die na het weghalen van de damwand waarschijnlijk enige voorbereiding nodig heeft. Aan die veroordeling zal de door [appellanten] gevorderde dwangsom worden verbonden, waarvan de omvang passend lijkt, maar het hof zal daaraan een maximumbedrag verbinden.
3.2
Stedin is, zowel in eerste aanleg als het hoger beroep, in conventie en in reconventie de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij, zodat zij in de kosten van de beide instanties zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [appellanten] in eerste aanleg worden begroot op het griffierecht van € 613 met een vergoeding voor advocatenkosten overeenkomstig het liquidatietarief van € 904 in conventie (2 punten, tarief II) en € 226 in reconventie (1 punt, de helft van tarief II). De kosten van [appellanten] in hoger beroep worden begroot op € 94,08 aan explootkosten en € 718 aan griffierecht (totaal verschotten: € 812,08), en op € 3.222 (3 punten, tarief II) voor advocatensalaris overeenkomstig het liquidatietarief.
3.3
Tegen de vordering om dit arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat die verklaring zal worden afgegeven voor de hieronder uit te spreken veroordelingen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 9 december 2015 tussen partijen heeft uitgesproken en doet opnieuw recht:
wijst de vorderingen in conventie van Stedin alsnog af;
verklaart in reconventie voor recht dat het voorste gedeelte van het perceel van Stedin (gezien vanuit de [straatnaam] ) een buurweg is in de zin van artikel 719 (oud) BW;
veroordeelt Stedin om binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak de bestaande damwand geheel te verwijderen en de bestrating te herstellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag of gedeelte van een dag dat zij hiermee in gebreke blijft en onder vaststelling dat Stedin niet meer dan € 25.000 aan dwangsommen zal verbeuren;
veroordeelt Stedin in de kosten van de beide instanties, tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] begroot op:
- in eerste aanleg in conventie: € 613 aan verschotten en € 904 aan advocatensalaris,
- in eerste aanleg in reconventie: € 226 aan advocatensalaris, en
- in hoger beroep: € 812,08 aan verschotten en € 3.222 aan advocatensalaris;
verklaart de vorenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat [appellanten] meer of anders heeft gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, H.E. de Boer en W.C. Haasnoot, is wegens afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.