ECLI:NL:GHARL:2018:8063

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
200.239.516/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot verhuizing van de minderjarige en de rol van de ouders in de opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhuizing van de moeder met haar minderjarige kind van [A] naar [B]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen, verzocht om vervangende toestemming voor deze verhuizing, omdat zij met haar nieuwe partner een gezinsleven wilde opbouwen. De vader, die gezamenlijk gezag heeft over de minderjarige, verzette zich tegen de verhuizing en voerde aan dat de moeder niet in staat was om een stabiele omgeving voor het kind te bieden. Het hof heeft de belangen van het kind als uitgangspunt genomen en alle omstandigheden van het geval afgewogen. Het hof concludeerde dat de verhuizing in het belang van de minderjarige was, omdat dit meer stabiliteit zou bieden en de moeder de mogelijkheid gaf om een gezinsleven op te bouwen. De moeder had de verhuizing goed voorbereid en had al een school voor de minderjarige uitgezocht. Het hof verleende de moeder de gevraagde toestemming om te verhuizen en om de minderjarige in te schrijven op de basisschool in [B]. De beslissing over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige werd door het hof onbesproken gelaten, omdat dit nog ter beoordeling van de rechtbank lag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.239.516/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/211877 / FA RK 17-3044)
beschikking van 6 september 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L. Geeraths te Haaksbergen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman te Zwolle.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 mei 2018;
- het verweerschrift van de vader met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Geeraths van 30 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Geeraths van 13 juni 2018 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 2 juli 2018.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2018 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad, uit welke relatie [in] 2014 [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) is geboren. [de minderjarige] is door de vader erkend. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De ouders hebben de gevolgen van het verbreken van hun relatie neergelegd in het ouderschapsplan dat door beiden op 28 april 2017 is ondertekend. In dit ouderschapsplan zijn zij, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
''Artikel 3: Hoofdverblijf
3.1
[de minderjarige] is woonachtig bij de moeder. Zij staat eveneens op dat adres ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeentelijke basisadministratie. Aan de moeder komt dan ook de kinderbijslag en het kindgebonden budget ten goede.
Met betrekking tot de contactregeling en de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding hebben wij de navolgende regeling getroffen.
(…)
Artikel 5: Omgangsregeling
5.1
Op moment van opstellen van dit ouderschapsplan bleken onderstaande afspraken het maximaal haalbare.
5.2
Om het andere weekend zal [de minderjarige] van vrijdagavond tot en met zondagmiddag bij de vader doorbrengen. Degene waar [de minderjarige] verblijft brengt haar naar degene waar ze naar toe gaat. Als richttijd voor de overdracht geldt tussen 17 en 18 uur. In onderling overleg kan hiervan afgeweken worden.
5.3
Op moederdag is [de minderjarige] bij de moeder, op vaderdag bij de vader.
5.4
Wanneer de moeder op vakantie is, is [de minderjarige] in principe de weekenden bij de vader tenzij we iets anders overleggen. De moeder zal dit tijdig kenbaar maken aan de vader. Wanneer er in overige weekenden behoefte is dat [de minderjarige] naar de vader gaat, is dit in overleg mogelijk."

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in de kern de verhuizing van de moeder en [de minderjarige] van [A] naar [B] in geschil. Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing voor april 2018 met [de minderjarige] naar [B] afgewezen, alsmede het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om [de minderjarige] met ingang van april 2018 in te schrijven op CBS [C] in [B] . De beslissing met betrekking tot de (door de vader verzochte) zorgregeling heeft de rechtbank aangehouden in afwachting van de resultaten van het traject 'Ouderschap Na Scheiden" bij Trias.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van die beschikking. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen - naar het hof begrijpt - voor zover het de afwijzing van haar verzoeken betreft en opnieuw recht te doen en te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om te mogen verhuizen naar de gemeente [B] tezamen met de minderjarige en om de minderjarige te mogen inschrijven op basisschool CBS [C] , althans een zodanige beschikking te wijzen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt voornoemd verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer ook het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.2
Alle belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, waarbij het belang van [de minderjarige] centraal staat, maar niet doorslaggevend is, komt het hof tot de conclusie dat het belang van de moeder om met [de minderjarige] van [A] naar [B] te verhuizen, en haar daar op basisschool CBS [C] in te schrijven, zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een afwijzing van het verzoek van de moeder. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
5.3
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige en in dit geval haar nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen.
5.4
De moeder heeft gesteld dat zij wil gaan samenwonen met haar partner, dat zij samen een nieuw gezin willen starten en dat daarvoor noodzakelijk is dat zij met [de minderjarige] naar [B] verhuist omdat haar nieuwe partner in [B] woont en zijn werk in de weg staat aan een verhuizing naar (de omgeving van) [A] .
De vader heeft twijfels bij de bestendigheid van de relatie van de moeder. Uit de stukken volgt evenwel dat de moeder sinds begin 2017 deze relatie heeft. Dat is inmiddels ruim anderhalf jaar. Weliswaar heeft de moeder - zoals de vader heeft aangevoerd - na de relatiebreuk met de vader andere relaties gehad, maar niet bestreden is dat [de minderjarige] die niet heeft gekend en dat dit de eerste relatie is die zo serieus en stabiel is dat [de minderjarige] kennisgemaakt heeft met de partner, aan hem heeft kunnen wennen en dat [de minderjarige] het goed met hem kan vinden.
De vader twijfelt ook aan de onmogelijkheid van de moeder om in (de omgeving van) [A] te gaan samenwonen. De keuze voor [B] acht het hof evenwel niet onredelijk. [A] is voor de moeder, haar partner en [de minderjarige] geen alternatief gebleken om samen te wonen. De partner is regiomanager bij [D] en heeft als standplaats [E] . Zijn rayon beslaat de provincies Flevoland en Noord-Holland. [A] als woonplaats is alsdan gelet op de extra reistijd die dat met zich brengt geen reëel alternatief. De partner heeft nog verzocht om overplaatsing zodat hij in de nabije omgeving van de moeder zou kunnen werken, maar dat is afgewezen wegens gebrek aan passende functies in die omgeving. Van de partner van de moeder kan naar het oordeel van het hof niet gevraagd worden dat hij zijn werk opgeeft en solliciteert naar externe vacatures in de buurt van [A] . Naast vorenstaande is ook van belang dat de partner - anders dan de rechtbank overwoog - een eigen woning in [B] heeft. Het hof acht aannemelijk gemaakt dat de woning van de partner moeilijker te verkopen is dan die van de moeder en een aanzienlijke onderwaarde heeft, zodat verkoop zal resulteren in een restschuld.
5.5
Belangrijk is verder dat [de minderjarige] na de verhuizing zeer waarschijnlijk minder zal hoeven te wisselen van verzorgers en slaapplek omdat de moeder de ruimte krijgt om te kiezen voor een functie met minder onregelmatige diensten of voor een kleiner dienstverband. Dat zal [de minderjarige] meer rust en stabiliteit geven, hetgeen in haar belang wordt geacht. De vader heeft steeds de mogelijkheid gehad om in verband met de onregelmatige diensten van de moeder een grotere rol in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] te spelen, maar hij heeft deze mogelijkheid tot op heden nimmer benut, ondanks verzoeken van de moeder daartoe. De verhuizing zal dan ook geen afbreuk doen aan de huidige geldende zorgregeling.
Weliswaar wordt de moeder door het samenwonen en de keuzes die zij daarin maken financieel verbonden met de partner, maar zij verliest niet volledig haar inkomen en financiële onafhankelijkheid. Anders dan de man ziet het hof daarin ook geen beletsel voor de verhuizing.
5.6
De verhuizing is voldoende doordacht en voorbereid door de moeder. Zij heeft over de verhuizing met de vader overlegd. De moeder heeft zorgvuldig een school uitgezocht, alhoewel het niet siert dat zij [de minderjarige] al voor school en zwemles had ingeschreven zonder toestemming van de vader. [de minderjarige] kent de partner en ook [B] inmiddels doordat zij regelmatig met de moeder de partner/ [B] bezoekt. De moeder heeft de gevolgen voor het contact tussen [de minderjarige] en de vader doordacht en heeft (inmiddels) voorstellen voor compensatie gedaan.
5.7
De mate waarin de ouders kunnen communiceren en overleggen is verbeterd en zij werken aan verdere verbetering. Dat is niet in geschil. De ouders nemen nog steeds deel aan een ONS-traject bij Trias en het hof heeft er vertrouwen in dat partijen hier verdere positieve stappen in zullen zetten, waarbij zij het belang van [de minderjarige] voor ogen blijven houden.
5.8
De vader en [de minderjarige] hebben recht op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving. Dat komt niet in het gedrang door de verhuizing. Hoewel de verhuizing de betrokkenheid van de vader bij de schoolgang van [de minderjarige] en bij hobby- en sportactiviteiten zal bemoeilijken, kan de tot nu geldende zorgregeling blijven doorgaan; die vermindert niet door de verhuizing. Integendeel, de moeder heeft ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] in de vakanties of tijdens feestdagen meer bij haar vader kan zijn dan thans. Het is aan de vader hier gebruik van te maken. Aldus verzacht de moeder de mogelijke gevolgen van de verhuizing voor de vader en [de minderjarige] .
5.9
Naast de geboden uitbreiding van de omgangsregeling heeft de moeder geopperd dat zij ook het halen en brengen van [de minderjarige] voor haar rekening kan nemen of dat een financiële compensatie gezocht kan worden in een lagere kinderalimentatie. Het hof geeft partijen in overweging hier bij het ONS-traject afspraken over te maken en heeft er vertrouwen in dat de moeder de bereidheid houdt om de gevolgen van de verhuizing te verzachten voor de vader.
5.1
[de minderjarige] is weliswaar zoals de vader stelt geworteld in [A] (ze heeft daar familie, haar vaste gastouder en ging daar naar de crèche) maar naar het oordeel van het hof niet zodanig dat het aan de verhuizing in de weg staat. [de minderjarige] is in april 2018 4 jaar geworden en gaat pas sinds enkele maanden naar school. Na deze zomervakantie begint ze opnieuw met groep 1. Bij een verhuizing voor het begin van het schooljaar zal [de minderjarige] vanaf het begin van groep 1 meedraaien en nieuwe vriendschappen ontwikkelen/hebben. Dit kan zij doen vanuit een woonsituatie die reeds vertrouwd is voor haar omdat zij inmiddels regelmatig met de moeder de partner en [B] bezoekt. Hoewel de verhuizing de continuïteit van de huidige woon- en sociale leefomgeving van [de minderjarige] verbreekt en begrijpelijk is dat de vader zich tegen de verhuizing verzet, heeft een verhuizing van de moeder naar 's hofs oordeel niet zodanig nadelige gevolgen voor [de minderjarige] dat de belangen van de moeder om haar leven in [B] op te bouwen hiervoor moeten wijken.
5.11
Het hof zal daarom de moeder de verzochte vervangende toestemming verlenen.
5.12
De rechtbank heeft de beslissing over de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] aangehouden en heeft partijen verwezen naar Trias. Tegen dit deel van de beschikking van de rechtbank zijn partijen niet in hoger beroep gekomen. De beslissing over de omgangsregeling ligt daarom nog ter beoordeling van de rechtbank. Het hof zal de omgangsregeling hier dan ook verder onbesproken laten.

6.De slotsom

Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 februari 2018 voor zover in hoger beroep aan de orde en opnieuw beschikkende:
verleent de moeder vervangende toestemming met [de minderjarige] , geboren [in] 2014, te verhuizen van [A] naar [B] ;
verleent de moeder vervangende toestemming [de minderjarige] voornoemd in te schrijven op basisschool CBS [C] in [B] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, G.M. van der Meer en G. Jonkman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 6 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.