Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
21 maart 2013 (zie hiervoor onder 3.10 en 3.9) van oordeel waren dat
“de belangrijkste argumenten voor vaststellen van het bestemmingsplan zijn weggevallen nu onvoldoende aangetoond kan worden dat er behoefte is aan extra kantoorruimte voor uitbreiding van het huidige bedrijf. Omdat er verder ook sprake is van strijd met de visie op kantoorlocaties van gemeente en Provincie en er onvoldoende maatschappelijk draagvlak is moet er gekozen worden voor het niet vaststellen van het bestemmingsplan”(zie 3.12, hierboven). Uit het voorstel van B&W aan de Raad blijkt verder dat er toen leegstand was in het kantoorpand van [geïntimeerde] , dat de huurder die om uitbreiding van de gehuurde ruimte had verzocht, de uitbreidingsplannen had laten varen, dat [geïntimeerde] daarom de uitbreidingsplannen on hold had gezet, dat het doorzetten van het ontwerpbestemmingsplan onder deze omstandigheden in strijd zou komen met het gemeentelijke en provinciale kantorenbeleid, dat er geen sprake zou zijn van extra werkgelegenheid en dat er geen draagvlak was in de buurt voor de in het ontwerpbestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen (zie p. 2 en 3 van het voorstel, productie 6 van de conclusie van antwoord).
“Het was voor mij vanzelfsprekend dat de bestemming gewijzigd zou worden ongeacht het concrete project”, “Door de gemeente is nooit aangegeven dat [geïntimeerde] verplicht was om te gaan bouwen naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingswijziging) en van getuige [naam] (
“Er was voor mij geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de gemeente er niet mee wilde doorgaan als onze huurder zijn bouwplannen zou intrekken”) zijn onvoldoende om daaruit af te leiden dat de gemeente haar bevoegdheid een beroep te doen op artikel 2 lid 2 van de overeenkomst had beperkt tot, kort gezegd, schending door [geïntimeerde] van een contractueel verankerde bouwplicht.
6.Slotsom
7.De beslissing
€ 1.391,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;