ECLI:NL:GHARL:2018:7968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
200.201.632
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over wanprestatie en non-conformiteit bij de verkoop van een auto met een kortere fabrieksgarantie dan verwacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een besloten vennootschap (hierna: [appellant]) tegen een vennootschap onder firma (hierna: [geïntimeerde]) over de verkoop van een Volvo V60. De kern van het geschil betreft de vraag of [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door een kortere fabrieksgarantie te bieden dan de [geïntimeerde] mocht verwachten. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk was voor de schade die [geïntimeerde] had geleden door motorschade aan de auto, die zich voordeed binnen de garantietermijn. De kantonrechter oordeelde dat de fabrieksgarantie eerder was ingegaan dan de datum van tenaamstelling van de auto, wat leidde tot een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. [geïntimeerde] vorderde schadevergoeding, die door de kantonrechter werd toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] de grieven gericht tegen de oordelen van de kantonrechter, maar het hof heeft de meeste grieven verworpen. Het hof heeft echter de vordering tot vergoeding van de kosten voor vervangend vervoer afgewezen, omdat deze kosten niet onder de fabrieksgarantie vielen. Het hof bekrachtigde het eindvonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over de kosten van vervangend vervoer, die werd vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.201.632/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Arnhem, 4625145\CV EXPL 15-19035\526)
Arrest van 4 september 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant]
gevestigd te [kantoorplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. W. van Dijk,
tegen:
de vennootschap onder firma
[geïntimeerde],
gevestigd te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.J.H. Post.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 23 december 2015, 16 maart 2016 en 24 augustus 2016 die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Arnhem, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 oktober 2016,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep – samengevat – bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het tussenvonnis van 16 maart 2016 alsmede van het eindvonnis van 24 augustus 2016 en, opnieuw rechtdoende, niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] in haar vordering, althans afwijzing van deze vordering met veroordeling om al hetgeen [appellant] aan [geïntimeerde] heeft voldaan terug te betalen, althans een zodanige beslissing als het hof in goede justitie meent te behoren, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
In het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 16 maart 2016 heeft de rechtbank (team kanton, hierna: de kantonrechter) feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven of anderszins bezwaren gericht, zodat ook voor het hof deze feiten in hoger beroep als uitgangspunt dienen. Samengevat en waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2
Op 23 juli 2013 brengt [appellant] aan [geïntimeerde] een offerte uit voor een nieuwe Volvo V60. Het gaat om een auto die [appellant] desgewenst voor [geïntimeerde] kan importeren uit Frankrijk.
3.3
Op 31 juli 2013 gaat [geïntimeerde] , onder inruiling van zijn vorige auto, over tot aankoop van de bovengenoemde auto. Op de factuur van die datum staat vermeld:
Merk: Volvo
Type: V60
Uitvoering: 2.4 D6 Awd PI.I Sum.
(...)
Datum 1e toelating: 01-01-0001
(...)
Fabrieks-garantie
Verkoopprijs: (…) 71.500,00
3.4
Op 2 augustus 2013 wordt de auto afgeleverd en het kenteken van de auto op naam van [geïntimeerde] gezet. Bij de auto wordt een service- en garantieboekje van Volvo geleverd.
3.5
De eerste servicebeurt die [appellant] aan de auto uitvoert, op 21 maart 2014, staat vermeld in het service- en garantieboekje; de beurten die zij daarna uitvoert blijven daarin onvermeld.
3.6
Op 25 juni 2015 biedt [geïntimeerde] zijn auto bij [appellant] aan voor een 90.000 kilometerbeurt, met het oog op zijn aanstaande vakantie naar Italië. De kilometerstand is dan 88.751.
3.7
Op 3 juli 2015 gaat [geïntimeerde] met de auto op vakantie naar Italië.
3.8
Op 7 juli 2015 rijdt [geïntimeerde] met de auto in Italië als hij een vreemd geluid in de motor hoort. De auto wordt naar een lokale Volvo-garage gebracht. [geïntimeerde] belt [appellant] en maakt melding van de situatie. [appellant] geeft Volvo-onderdelen – een multiriem en een spanner – mee aan de broer van [geïntimeerde] , die ze naar Italië brengt. De Italiaanse Volvo-garage vervangt onder garantie de multiriem, spanner en looprol.
3.9
De auto loopt kort daarna volledig vast en komt onbestuurbaar stil te staan op de snelweg in Italië. De auto wordt afgevoerd. [geïntimeerde] rijdt verder met een huurauto.
3.1
Op 30 juli 2015 komt [geïntimeerde] thuis uit Italië. Na telefonisch contact met [appellant] regelt [geïntimeerde] elders een huurauto.
3.11
Bij factuur van 31 juli 2015 brengt [appellant] voor de 90.000 kilometerbeurt van 25 juni 2015 een bedrag van € 323,59 inclusief btw in rekening. Volgens de factuur – door [geïntimeerde] overgelegd als productie 7 – zijn werkzaamheden verricht aan oliefilter, carterstopring, interieurfilter, olieverversing, afvoer afvalstoffen en klein materiaal. Als productie 12 heeft [geïntimeerde] een andere versie van deze factuur overgelegd. Deze luidt hetzelfde als productie 7, maar op blad 1 is onderaan met de hand geschreven:
“Multi riem + spanner vervangen maar niet berekend in afwachting problemen, namelijk dubbel vervangen en ivm garantie zouden we retour delen ontvangen vanuit Italië
Zie factuur verbogen zegels + afstel gegevens”
Op blad 2 staat aanvullend vermeld:
“Riemspanner en hulpaggregatenriem vervangen 1,00 Garantie IA
(...) Spanner multiriem 1,00 Garantie IA
(...) Multiriem 1,00 Garantie IA”
3.12
Op 10 augustus 2015 komt de auto terug in Nederland. [geïntimeerde] verzoekt om toepassing van de fabrieksgarantie. Toepassing daarvan is echter volgens Volvo niet meer mogelijk, omdat de garantie op de auto inmiddels zou zijn verstreken. Als [geïntimeerde] navraag doet hoe dit kan, aangezien de auto pas op 2 augustus 2013 op zijn naam is gezet, wordt hem meegedeeld dat uit het Volvo-systeem en een intern systeem blijkt dat de auto al op 26 maart 2013 in Frankrijk in het verkeer is gebracht en dat de garantie daarom op 26 maart 2015 al is verstreken.
3.13
Op 21 augustus 2015 stuurt de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde] aan [appellant] een brief met het verzoek om uiterlijk 1 september 2015 de auto te repareren.
3.14
Op 31 augustus 2015 en 7 september 2015 vindt in opdracht van de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde] een expertise plaats door Dekra. Conclusie in het expertiserapport van Dekra is dat de ontstane motorschade het gevolg is van een ontregelde distributietiming. De distributietiming is ontregeld doordat de multiriem is versneden en vervolgens de distributieruimte is binnengedrongen en tussen de distributieriem is gedraaid. Vervolgens is de distributietiming versprongen en is klep-zuigercontact ontstaan met schade aan de cilinderkop tot gevolg. De oorzaak van het versnijden van de multiriem is volgens Dekra niet met zekerheid vast te stellen. Dekra begroot de herstelkosten op € 5.750,00 inclusief btw.
3.15
Op 23 oktober 2015 wordt de auto gerepareerd door Volvo-dealer Broekhuis te [kantoorplaats] . De totale kosten bedragen € 9.271,66 inclusief btw.
3.16
Partijen corresponderen uitvoerig over de vraag wie aansprakelijk is voor de ontstane schade, maar zonder resultaat.
3.17
Op 5 november 2015 brengt Dekra op verzoek van de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde] een aanvullend expertiserapport uit. Daarin staat onder meer vermeld dat de door Broekhuis in rekening gebrachte extra kosten een direct gevolg zijn van de ontstane schade in juli 2015. Als meest voor de hand liggende oorzaken voor het versnijden van de multiriem vermeldt het rapport een onjuiste riemspanning of het scheef monteren van de spanner.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd:
1) primair: te ontbinden (partieel), althans: partieel ontbonden te verklaren, de koopovereenkomst van 31 juli 2013 met betrekking tot de Volvo V60;
subsidiair: de voornoemde koopovereenkomst (partieel) te vernietigen, althans partieel vernietigd te verklaren;
2) veroordeling van [appellant] tot betaling aan hem van € 18.114,84,
subsidiair: het bedrag dat de kantonrechter aan schade, ongedaanmakingsverbintenis of onverschuldigde betaling toewijsbaar acht;
3) veroordeling van [appellant] tot betaling aan hem van de wettelijke rente over het onder 2 bedoelde bedrag vanaf 15 juli 2015,
subsidiair: vanaf de door de kantonrechter te bepalen datum, tot de dag van de algehele voldoening;
4) veroordeling van [appellant] tot betaling aan hem van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.146,75;
subsidiair: het bedrag dat de kantonrechter toewijsbaar acht;
5) veroordeling van [appellant] tot betaling aan hem van de expertisekosten ten bedrage van € 859,71;
6) veroordeling van [appellant] in de proceskosten, waaronder nakosten en wettelijke rente.
4.2
[geïntimeerde] legt primair aan zijn vordering ten grondslag dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming (artikel 6:74 BW) en non-conformiteit (artikel 7:17 in samenhang met 7:21 BW) met betrekking tot de geleverde auto door of vanwege [appellant] . [geïntimeerde] voert hiertoe ten eerste aan dat de auto een kortere fabrieksgarantie had dan de volle twee jaar na eerste tenaamstelling, terwijl het gaat om een als nieuw geleverde en zodanig geprijsde auto. Achteraf is immers gebleken dat de als nieuw verkochte en nieuw geprijsde auto, die op 2 augustus 2013 op naam van [geïntimeerde] is gesteld, al vanaf 26, maart 2013 in het verkeer is gebracht. Daarnaast is de correct onderhouden auto, die op 25 juni 2015 nog volledig is nagekeken, bij normaal gebruik binnen twee jaar plotseling op de snelweg komen stil te staan als gevolg van een ontregelde distributietiming. Aldus bezit de auto niet de eigenschappen die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan [geïntimeerde] de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. [appellant] is in gebreke gesteld en verkeert in verzuim. Subsidiair beroept [geïntimeerde] zich op dwaling en vordert hij partiële vernietiging van de koopovereenkomst en schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Hij voert daartoe aan dat hij wist noch behoorde te weten dat de ingangsdatum van de fabrieksgarantie 26 maart 2013 was, in plaats van 2 augustus 2013 zoals hij meende. [geïntimeerde] betoogt dat hij de auto niet voor deze prijs zou hebben gekocht als hij dit vooraf had geweten. Dit is volgens hem te wijten aan het achterhouden van relevante informatie door [appellant] over de werkelijke garantietermijn van de auto. [geïntimeerde] stelt dat hij als gevolg van de toerekenbare tekortkoming/non-conformiteit, althans onrechtmatige daad schade heeft geleden en nog lijdt, welke schade bestaat uit de posten herstelkosten (€ 9.271,66), koopprijsvermindering 5% ten opzichte van datum in het verkeer (€ 3.575,00), huurauto (€ 5.034,18), telefoonkosten (€ 94,00), extra kampeerkosten Italië (€ 140,00), buitengerechtelijke kosten (€ 2.146,75) en expertisekosten (€ 859,71).
4.3
[appellant] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] haar ten onrechte wil laten opdraaien voor de in Italië kennelijk onjuist verrichte reparatie aan de auto. [appellant] betwist dat zij toerekenbaar is tekortgeschoten en ook dat sprake is van non-conformiteit. Verder betwist zij dat zij in verzuim is geraakt en dat grond bestaat voor partiële ontbinding van de overeenkomst. Evenmin is volgens [appellant] sprake van dwaling. [appellant] voert ook verweer tegen (de hoogte van) de gestelde schade.
4.3
Bij eindvonnis van 24 augustus 2016 heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 13.108,73, te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW over € 12.211.61 vanaf 11 november 2015 tot de dag van algehele voldoening met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding. De kantonrechter heeft daartoe het volgende overwogen. De omstandigheid dat de fabrieksgarantie eerder was verlopen dan na 2 jaar na eerste tenaamstelling kenteken levert in beginsel grond op voor een toerekenbare tekortkoming. Nu [appellant] niet is geslaagd in het bewijs – opgedragen bij tussenvonnis van 16 maart 2016 – dat de schade aan de auto van [geïntimeerde] sowieso niet onder de fabrieksgarantie zou zijn gevallen, is het rechtsgevolg hiervan dat [geïntimeerde] zich met recht beroept op non-conformiteit, bestaande uit een relevant kortere garantietermijn dan hij mocht verwachten. In dit geval rechtvaardigt dit geen gehele of gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst, maar wel schadevergoeding. De kantonrechter heeft als schadevergoeding toegewezen € 12.211,61 bestaande uit: de reparatiekosten (€ 9.271,66), de expertisekosten (€ 859,71) en de helft van de gevorderde kosten voor de huur van een vervangende auto (€ 2.080,24). Het al of meer gevorderde wijst de kantonrechter af.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Het hoger beroep van [appellant] is gericht tegen het tussenvonnis van 16 maart 2016 (hierna: het tussenvonnis) alsmede tegen het eindvonnis van 24 augustus 2016 (hierna: het eindvonnis). [appellant] heeft tegen de bestreden vonnissen acht grieven aangevoerd.
5.2
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter onder 4.2 tot en met 4.7 van het bestreden tussenvonnis waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat het gemis van vier maanden garantietermijn is aan te merken als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst dan wel een gebrek in de zin van artikel 7:17 BW.
5.3
Deze grief faalt. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] een nieuwe auto kocht, die ten tijde van de aankoop nog geen kilometer had gereden. Op de factuur staat vermeld dat fabrieksgarantie van toepassing is. [geïntimeerde] heeft gewezen op de bepaling in het service- en garantieboekje waarin staat dat de garantie ingaat op de dag dat het kenteken van de nieuwe auto wordt tenaamgesteld en strekt tot twee jaar. Gelet hierop mocht [geïntimeerde] verwachten dat de garantietermijn van de auto twee jaar beslaat vanaf datum kentekentenaamstelling. Het verweer van [appellant] dat de termijn van twee jaar niet op de factuur wordt genoemd en dat niet [appellant] bepaalt in welke mate de fabrieksgarantie van toepassing is maar de fabrikant, kan haar niet baten. Het had op de weg van [appellant] gelegen – als professionele autoverkoper – om aan [geïntimeerde] mede te delen dat de fabrieksgarantie eerder was ingegaan dan [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Deze tekortkoming valt toe te rekenen aan [appellant] .
5.4
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter onder 4.8 en 4.9 van het tussenvonnis en het oordeel onder 2.1 en 2.2 van het eindvonnis en voert aan dat de kantonrechter ten onrechte, althans onvoldoende heeft gemotiveerd dat [appellant] de bewijslast draagt van de stelling dat de onderhavige schade überhaupt niet onder fabrieksgarantie zou vallen. Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in het eindvonnis onder 2.3 tot en met 2.8 waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht.
5.5
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.6
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de reparatiekosten onder de fabrieksgarantie zouden zijn gevallen indien de garantietermijn nog niet verstreken zou zijn. Zoals de grief terecht betoogt rust op [geïntimeerde] als de partij die zich op de garantiebepaling beroept, de plicht om voldoende feiten te stellen waaruit volgt dat de reparatiekosten onder de garantie vallen. Indien [geïntimeerde] daarin slaagt, is het aan [appellant] om dat gemotiveerd te betwisten. Het oordeel van de kantonrechter dat het aan [appellant] is om haar stelling te bewijzen dat de schade aan de auto sowieso niet onder de fabrieksgarantie zou zijn gevallen, is dan ook onjuist.
5.7
De grieven gericht tegen de door de kantonrechter opgedragen bewijsopdracht slagen dan ook. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de eindbeslissing en wel om het volgende.
5.8
In het service- en garantieboekje staat vermeld:
“Garantieperiode
De autogarantie gaat in op de dag dat het kenteken van de nieuwe auto wordt tenaamgesteld (datum deel I) en strekt tot twee jaar; ongeacht de kilometerstand. De garantieperiode voor demonstratieauto's treedt in werking op de dag dat de auto in gebruik wordt genomen (en niet op de dag dat de auto aan een klant wordt verkocht).
(...)
Service-onderdelen
Onderdelen die worden vervangen in het kader van het reguliere serviceprogramma vallen eveneens onder de fabrieksgarantie. De looptijd van de garantie strekt tot de eerste geplande vervangingsbeurt voor het bewuste onderdeel, mits de looptijd en kilometerstand voor de auto-garantie niet wordt overschreden. Onderdelen die onder deze garantie vallen zijn o.a.: bougies, olie-, lucht-, interieuren brandstoffilters, aandrijfriemen en smeermiddelen.
Uitzonderingen
De autogarantie geldt niet voor werkzaamheden zoals afstelling, vervanging, verversing, die deel uitmaken van de normale servicebeurt (tenzij de werkzaamheden direct het gevolg zijn van een fabricagefout). Daartoe behoren o.a.:
(…)
• aandrijfriemen
(…)
Volvo is niet verantwoordelijk voor eventuele reparatie- of vervangingswerkzaamheden die nodig zijn als een direct gevolg van:
• normale slijtageprocessen
• veronachtzaming van de juiste onderhoudsprocedures voor de auto zoals beschreven in de serviceprogramma’s en onderhoudsinstructies van Volvo
(…)”
5.9
Vast staat dat de auto binnen twee jaar na tenaamstelling op naam van [geïntimeerde] ernstige motorschade heeft. De reparatiekosten daarvan bedragen € 9.271,66. Deze schade valt in beginsel onder fabrieksgarantie, tenzij de uitzonderingsbepaling zoals beschreven in het service- en garantieboekje daarop van toepassing is.
5.1
Het verweer van [appellant] dat de multiriem nooit onder de fabrieksgarantie valt, gaat niet op nu in de garantiebepaling expliciet vermeld staat dat vervanging van de multiriem tijdens het reguliere serviceprogramma eveneens onder de fabrieksgarantie valt. Volgens [appellant] heeft, nadat zij de multiriem en multispanner had vervangen tijdens de 90.000 km servicbeurt op 25 juni 2015, de Italiaanse Volvo-garage deze nogmaals vervangen. [geïntimeerde] heeft betwist dat [appellant] de mulitriem en multispanner tijdens de servicebeurt heeft vervangen. Wat hiervan ook zij, of een tweede aandrijfriem al dan niet onder de garantie valt doet, gelet op de inhoud van de fabrieksgarantie, naar het oordeel van het hof niet ter zake nu het hier gaat om andere schade dan slijtageschade van een aandrijfriem. Tot slot heeft [appellant] aangevoerd dat de schade is veroorzaakt door fouten van de Italiaanse Volvo-garage en dus niet onder de fabrieksgarantie valt. Nog daargelaten of de door [appellant] gestelde oorzaak leidt tot de gevolgtrekking dat de schade niet onder de fabrieksgarantie gedekt is (in het service- en garantieboekje wordt zij niet vermeld) wordt het verweer van [appellant] verworpen. [appellant] heeft ter adstructie van haar stelling dat de schade is veroorzaakt door fouten van de Italiaanse Volvo-garage verwezen naar het rapport van Dekra. Dekra heeft echter de oorzaak van de schade niet met zekerheid kunnen vaststellen, zodat ook niet vastgesteld is dat de Italiaanse Volvo-garage een fout heeft gemaakt met als gevolg de schade van [geïntimeerde] . De stellingen van [geïntimeerde] ten aanzien van het beroep op art. 6:99 BW behoeven geen beoordeling.
De tussenconclusie is derhalve dat de schade aan de motor onder de dekking van de fabrieksgarantie zou zijn gevallen indien die garantie nog gegolden zou hebben.
5.11
Grief 4 komt op tegen het oordeel van de kantonrechter onder 2.7 van het eindvonnis en klaagt dat de kantonrechter het beroep van [appellant] op art. 16.2 van de BOVAG voorwaarden ten onrechte heeft afgewezen. In de toelichting op de grief voert [appellant] aan dat art. 16.2 van de voorwaarden bepaalt dat iedere garantie vervalt indien er door derden zonder toestemming werkzaamheden aan de auto worden uitgevoerd.
5.12
Het beroep van [appellant] op art. 16.2 van de BOVAG algemene voorwaarden (voor de zakelijke markt) gaat niet op. [geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op de fabrieksgarantie van Volvo. De reparatie aan de auto waar [appellant] op doelt heeft in dit geval in Italië plaatsgevonden bij een erkende Volvo-garage. In het service- en garantieboekje staat het volgende vermeld:
Garantie in het buitenland
(…)
Alle Volvo-dealers of Volvo Erkende Herstellers kunnen reparaties onder de Volvogarantie uitvoeren.
Normaal gesproken hoeft u niet te betalen voor werkzaamheden onder garantie die door een Volvo-dealer of Volvo Erkend Hersteller zijn uitgevoerd.
(...)
5.13
Het hof acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de fabrieksgarantie van Volvo zou vervallen door een beroep op de BOVAG voorwaarden. De grief faalt. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de reparatie in Italië door een erkende Volvo-garage is verricht.
5.14
Grief 5 is gericht tegen de door de kantonrechter toegewezen kosten voor vervangend vervoer onder 2.14 tot en met 2.16 van het eindvonnis.
5.15
Op grond van het hiervoor overwogene heeft [geïntimeerde] recht op vergoeding van die schade die onder de fabrieksgarantie zou zijn vergoed. De vraag is dan of de kosten voor vervangend vervoer voor vergoeding in aanmerking waren gekomen indien de fabrieksgarantie wel was verleend.
5.16
Ten aanzien van deze schade bepaalt het service- en garantieboekje op pagina 31:
“Overige uitzonderingen
De Volvo-garantie wijst elke vorm van aansprakelijkheid af voor tijdsverlies, ongemakken, verlies van vervoersmiddelen of andere vormen van incidentele schade of gevolgschade die u (of anderen) treffen als gevolg van een defect dat door de garantie wordt gedekt.”
5.17
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] ook onder de fabrieksgarantie de kosten voor vervangend vervoer zelf had dienen te dragen. Immers uit het service- en garantieboekje blijkt dat deze schade juist is uitgesloten onder de fabrieksgarantie. Gelet op het voorgaande is zonder nadere toelichting die ontbreekt niet inzichtelijk waarom [appellant] de kosten voor vervangend vervoer moet vergoeden.
5.18
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grief slaagt. Het hof wijst de vordering tot vergoeding van de kosten voor vervangend vervoer af.
5.19
Grief 6 klaagt dat de kantonrechter ten onrechte het beroep van [appellant] op eigen schuld (art. 6:101 BW) van [geïntimeerde] heeft afgewezen. [appellant] voert aan dat [geïntimeerde] te lang zou hebben doorgereden en dat er een krassend geluid te horen was.
5.2
[geïntimeerde] heeft betwist te lang te zijn doorgereden en heeft aangevoerd dat het krassende geluid niet de hele tijd te horen was. Ook is er geen waarschuwingslampje gaan branden. Daar komt bij dat ook uit het rapport van Dekra niet valt af te leiden dat de schade aan de motor is veroorzaakt door toedoen van [geïntimeerde] . Gelet op het voorgaande acht het hof de stelling van [appellant] dat de schade mede is ontstaan door toedoen van [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. De grief faalt.
5.21
Grief 7 richt zich tegen de veroordeling van [appellant] in de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] . In de toelichting op de grief betwist [appellant] dat [geïntimeerde] vergoeding van deze kosten kan vorderen nu [geïntimeerde] voor rechtsbijstand verzekerd is.
5.22
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd en daartoe gesteld – onder verwijzing naar het polisblad van de rechtsbijstandverzekering (productie 21 bij dagvaarding) – dat de kosten van rechtsbijstand slechts worden voorgeschoten door de rechtsbijstandverzekeraar en alleen door de rechtsbijstandverzekering worden vergoed als ze niet op [appellant] verhaalbaar zijn.
5.23
Het hof oordeelt als volgt. Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte komen op de voet van art. 6:96 lid 2, aanhef en sub b en c BW als vermogensschade voor vergoeding door de aansprakelijke partij in aanmerking, behoudens voor zover, de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn (art. 6:96 lid 3 BW). De vergoeding strekt ertoe dat de benadeelde ook op het punt van de gemaakte kosten komt te verkeren in de vermogenspositie waarin hij zonder de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2797).
5.24
Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht. De maximale hoogte van de vergoeding is immers uitsluitend gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom en niet aan de aard en omvang van de verrichte incassowerkzaamheden. De wetgever heeft uitdrukkelijk ervoor gekozen de schuldeiser vrij te laten in de manier waarop het incassotraject wordt ingekleed. Dit stelsel brengt mee dat, indien de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de volgens het Besluit genormeerde vergoeding door de schuldenaar verschuldigd is ongeacht de aard en omvang van de verrichte incassohandelingen (HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405).
5.25
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten kan worden toegewezen. De sommatiebrief van de rechtsbijstandverzekeraar wordt immers door [appellant] niet betwist. Of de werkzaamheden zoals weergegeven op het overzicht overgelegd als productie 22 bij dagvaarding ten behoeve van de procedure zijn gemaakt, kan dan ook in het midden blijven. Het betoog van [appellant] dat de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] niet voor vergoeding in aanmerking komen nu [geïntimeerde] voor rechtsbijstand verzekerd is, gaat – in het licht van de gemotiveerde stelling van [geïntimeerde] – niet op. De grief faalt dan ook.
5.26
Grief 8 komt op tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Nu de grieven niet leiden tot een andere eindbeslissing, is de proceskostenveroordeling in eerste aanleg terecht, zodat deze grief faalt.
5.27
Aan het door [appellant] gedane bewijsaanbod gaat het hof voorbij nu het onvoldoende gespecificeerd is.

6.De slotsom

6.1
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gericht tegen het eindvonnis van 24 augustus 2016 slaagt voor zover [appellant] is veroordeeld tot betaling van de kosten van het vervangend vervoer van [geïntimeerde] . Hoewel de grieven 2 en 3 slagen, leidt dit niet tot een andere eindbeslissing, zodat het eindvonnis onder verbetering van gronden voor het overige wordt bekrachtigd. Omdat in het bestreden tussenvonnis geen te executeren beslissingen zijn opgenomen, zal het hof in het dictum geen beslissing opnemen ten aanzien van dat vonnis.
6.2
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.957,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punten x tarief € 1.074,00)
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt – onder verbetering van gronden – het eindvonnis van de rechtbank Gelderland, sectie kanton, zittingsplaats Arnhem van 24 augustus 2016 waarvan beroep, behoudens voor zover de kantonrechter de vordering tot vergoeding van de kosten van vervangend vervoer heeft toegewezen tot een bedrag van € 2.080,24, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
- wijst de vordering met betrekking tot het vervangend vervoer alsnog af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.957,00 aan griffierecht en op € 1.074,00 voor salaris advocaat;
- veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, E.J. van Sandick en J.N. de Blécourt, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.