ECLI:NL:GHARL:2018:7892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
200.228.884
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van het huwelijksvermogensregime volgens Ghanees recht in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van een echtpaar dat in Ghana is getrouwd en in Nederland heeft gewoond. De vrouw, met de Ghanese nationaliteit, heeft in hoger beroep verzocht om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap volgens Ghanees recht, terwijl de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verweer voerde en de verzoeken van de vrouw afwees. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het echtscheidingsverzoek en het alimentatieverzoek, en dat partijen in eerste aanleg voor het Nederlandse recht hebben gekozen.

De vrouw heeft gesteld dat zij behoefte heeft aan partneralimentatie, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in haar eigen onderhoud kan voorzien. De man heeft betwist dat de vrouw behoefte heeft aan alimentatie en het hof komt tot de conclusie dat de vrouw geen recht heeft op een bijdrage van de man in haar levensonderhoud.

Wat betreft de verdeling van het huwelijksvermogensregime, heeft het hof geoordeeld dat het Ghanese recht van toepassing is. Het hof heeft vastgesteld dat er geen geldige rechtskeuze is gemaakt voor het Nederlandse recht en dat de omstandigheden van de zaak wijzen op een nauwere band met het Ghanese recht. Het hof heeft de grieven van de vrouw gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de man een eenmalige vergoeding van € 2.000,- aan de vrouw moet betalen ter afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. De beschikking van de rechtbank Gelderland is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.882 en 200.228.884
(zaaknummer rechtbank Gelderland 314970 en 319995)
beschikking van 4 september 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.O. Sohansingh te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.J.R.M Boersma te Wadenoijen, gemeente Tiel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland van 7 september 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 december 2017;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Boersma van 11 mei 2018 met productie 1;
- een journaalbericht van mr. Boersma van 5 juli 2018 met producties 2 tot en met 5;
- een journaalbericht van mr. Sohansingh van 13 juli 2018 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 juli 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen P. Frimpong als tolk voor de vrouw.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn beiden geboren in Ghana en kennen elkaar sinds jonge leeftijd vanuit de kerk. De man woont sinds 1988 in Nederland, en heeft thans de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Ghanese nationaliteit. Partijen zijn op [trouwdatum] te Accra, Ghana, met elkaar gehuwd, voor de wet en ook volgens de Ghanese tradities. De man is op 2 november 2013 weer naar Nederland gegaan. De vrouw is eerst in Ghana gebleven, heeft daar een inburgeringscursus gedaan en is op 13 april 2015 bij de man in Nederland gaan wonen in de echtelijke woning.
3.2
De vrouw heeft op 2 september 2016 de echtelijke woning verlaten. Bij beschikking van 9 december 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is de verblijfsvergunning van de vrouw met terugwerkende kracht tot 18 november 2016 ingetrokken.
3.2
De vrouw heeft op 25 januari 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is op 28 september 2017 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank Gelderland van 7 september 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
De verzoeken van de vrouw strekken ertoe dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap verdeelt bij helfte volgens Ghanees recht, dan wel bepaalt dat het Nederlands recht van toepassing is op de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, waarna partijen tot verdeling dienen over te gaan van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap. Tevens verzoekt de vrouw te bepalen dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betaalt van
€ 147,- per maand vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
4.2
De man voert verweer en verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Nu partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het echtscheidingsverzoek. Daarom heeft de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek van de vrouw. Partijen hebben in eerste aanleg een rechtskeuze gemaakt voor het Nederlandse recht als toepasselijk recht. Daartegen zijn geen grieven gericht.
Behoefte en behoeftigheid
5.2
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan partneralimentatie. Zij wordt op dit moment onderhouden door mensen van haar geloofsgemeenschap. Ze verricht onbetaald vrijwilligerswerk; zij verzorgt een bedlegerige mevrouw en in ruil daarvoor krijgt zij onderdak en eten. Omdat zij op dit moment geen geldige verblijfsvergunning heeft, kan zij geen betaald werk vinden of een bijstandsuitkering aanvragen. Ook als zij terug zal moeten keren naar Ghana heeft zij behoefte aan een bijdrage van de man. Zij heeft haar baan in Ghana opgezegd om de inburgeringscursus te kunnen volgen om naar Nederland te kunnen komen en bij de man te wonen. Omdat zij haar baan bij een particuliere peuterspeelzaal/Kindergarten voortijdig heeft opgezegd, heeft zij in Ghana geen recht op pensioen. In Ghana had zij een huurhuis en zij heeft de huur opgezegd omdat zij naar Nederland ging. Zij heeft geen kinderen of broers en zussen, en zal in Ghana weer opnieuw moeten beginnen.
5.3
De man heeft gemotiveerd betwist dat de vrouw behoefte heeft aan partneralimentatie. Volgens de man heeft de vrouw haar behoefte niet onderbouwd, en kan zij in haar eigen onderhoud voorzien.
5.4
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft geen lijstje van haar huwelijksgerelateerde behoefte overgelegd. Hoewel het hof wil aannemen dat naast eten en onderdak die zij nu van de kerk krijgt enige aanvullende behoefte zal bestaan, heeft de vrouw naar het oordeel van het hof tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat zou zijn zelf in haar behoefte te voorzien. Niet gesteld of gebleken is dat er omstandigheden zijn die de vrouw beletten terug te keren naar Ghana. Ghana is een veilig land. Ook is niet gesteld of gebleken dat de vrouw legaal in Nederland kan blijven. Vast staat dat zij een opleiding heeft als onderwijzeres in een peuterspeelzaal/Kindergarten, vele jaren ervaring in dat werk in Ghana heeft, en zij voorts mede in haar onderhoud voorzag door verkoop van tweedehands kleding en dergelijke. Hoewel de vrouw stelt dat zij in Ghana reeds de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en gelet op haar voortijdig vertrek bij haar werkgever daar geen recht heeft op pensioen, heeft zij dit op geen enkele manier met stukken onderbouwd. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de man heeft zij ook niet onderbouwd dat zij niet in staat zou zijn zich in Ghana opnieuw een inkomen te verwerven. Daarom is niet komen vast te staan dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud. Aan een beoordeling van de draagkracht van de man komt het hof dus niet toe.
Verdeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.5
Nu de Nederlands rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling van de gemeenschap.
5.6
Grief 1 en 2 van de vrouw zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat Ghanees recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk en dat het Ghanese recht geen algehele gemeenschap van goederen kent. Zij wijst op de uitspraak van de Ghanese Supreme Court in de zaak Mensah/Mensah van 22 februari 2012. De vrouw kan zich (grief 1) wel vinden in de beslissing Ghanees recht van toepassing te verklaren, maar aangenomen moet worden dat Ghana een algemene gemeenschap van goederen kent, waarbij alle bezittingen gelijkelijk verdeeld dienen te worden. Anders (grief 2) vindt zij dat het Nederlands recht, op grond van het eerste huwelijksdomicilie van partijen van toepassing is.
5.7
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd, en is van mening dat de rechtbank terecht het Ghanese huwelijksvermogensrecht van toepassing heeft verklaard, gelet op het eerste huwelijksdomicilie van partijen, en dat volgens het Ghanese recht geen sprake is van een gemeenschap van goederen.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Op het huwelijksvermogensregime van partijen is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Evenals de rechtbank stelt het hof vast dat niet is gebleken dat partijen voor het huwelijk een geldige rechtskeuze hebben gemaakt, en dat geen sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van artikel 15 lid 1 van het Verdrag. Partijen zijn na het huwelijk maar zo kort samen in Ghana geweest - een of enkele weken - dat naar het oordeel van het hof niet kan worden gesproken van een gemeenschappelijke eerste verblijfplaats na het huwelijk. Op grond van artikel 4 lid 3 van het Verdrag wordt, bij gebreke van een gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het grondgebied van dezelfde Staat en bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat waarmee het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden.
5.9
Partijen zijn beide opgegroeid in Ghana, en kenden elkaar sinds jonge leeftijd vanuit hun geloofsgemeenschap. Zij zijn elkaar op latere leeftijd in Ghana weer tegengekomen. De vrouw heeft altijd in Ghana gewoond en heeft de Ghanese nationaliteit. De man is in 1988 naar Nederland gekomen, heeft thans de Nederlands nationaliteit en niet de Ghanese. De man heeft nog familieleden in Ghana wonen. De man is in oktober 2013 een of enkele weken voor het huwelijk naar Ghana gegaan. Partijen zijn daar op 27 oktober 2013 getrouwd voor de burgerlijke wet van Ghana en daarnaast ook volgens de Ghanese familietradities. De man is vervolgens op 2 november 2013 weer naar Nederland vertrokken. De vrouw is eerst in Ghana gebleven. De vrouw heeft meegewerkt aan het bouwen van een woning in Ghana, die toebehoorde aan de familie van de man. Zij heeft de inburgeringscursus voor Nederland gevolgd en heeft zich op 13 april 2015 bij de man in Nederland gevoegd. Daar hebben partijen in de echtelijke woning gewoond. Reeds in september 2016 heeft de vrouw de echtelijke woning in Nederland verlaten. De man heeft acties ondernomen om het huwelijk in Ghana in oktober 2016 te laten ontbinden. De vrouw heeft hieraan niet meegewerkt, maar in januari 2017 in Nederland echtscheiding aangevraagd.
Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, alsmede de culturele achtergrond van partijen in aanmerking nemende, is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat het huwelijksvermogensregime van partijen het nauwst met het Ghanese recht is verbonden, zodat het Ghanese recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is.
Het materiële recht
5.1
De vrouw vraagt verdeling bij helfte. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren de echtelijke koopwoning te [woonplaats] , twee percelen in Ghana op naam van de man, verschillende bankrekening op naam van de man, en het pensioen opgebouwd door de man. Zij voert aan dat zij tijdens het huwelijk heeft meegewerkt aan het bouwen van een woning voor partijen in Ghana. Ook wilde zij geld verdienen om te besteden aan die woning. Voorts heeft zij huishoudelijk werk verricht en de man verzorgd.
5.11
Volgens de man is naar Ghanees recht sprake van volledige uitsluiting van gemeenschap van goederen, dan wel een beperkte gemeenschap, inhoudende dat de goederen en schulden die ten huwelijk door ieder van de partners zijn aangebracht privé blijven. Volgens de man heeft de vrouw voorts geen bijdrage geleverd aan de verwerving van eigendommen of aan economische activiteiten.
5.12
De man heeft in hoger beroep een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (verder: het IJI) van 2 mei 2018 ingebracht, waarin het IJI de vraag heeft beantwoord welk stelsel van huwelijksvermogensrecht Ghana kent, en of dit in meer of mindere mate vergelijkbaar is met het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen zoals dat in Nederland gold voor 1 januari 2018. De vrouw heeft hierop gereageerd en gesteld dat het Ghanese recht wel degelijk een volledige gemeenschap van goederen kent zoals men dat ook in Nederland kende voor de recente wetswijziging van 1 januari 2018. Voorts heeft zij de uitspraak Mensah/Mensah van de Supreme Court in Ghana van 22 februari 2012 overgelegd, waarin naar haar mening is bepaald dat alle vermogensbestanddelen gelijkelijk verdeeld moeten worden tussen beide echtelieden.
5.13
Het hof neemt het rapport van het IJI tot uitgangspunt. In het rapport van het IJI staat – voor zover hier relevant – het volgende omtrent het huwelijksvermogensrecht van Ghana:
“(…) Het huwelijksrecht in Ghana is van oudsher geregeld in de Marriages Act 1884-1985 (CAP 127) in de versie van 2005. De Ghanese wet kent drie typen huwelijken (in Duitse vertaling, ontleend aan Bergmann/Ferid, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht, Ghana, blz. 105, de gewohnheitsrechtliche Ehen, islamische Ehen en christliche und andere Ehen. Deze laatste huwelijken werden vroeger geregeld in de Marriage Ordinance en werden destijds als ordinance marriages aangeduid.
Het huwelijk heeft in beginsel geen invloed op het vermogen van ieder der echtgenoten. De vrouw is bevoegd om zelfstandig over haar vermogen te beschikken (in alle drie typen huwelijken). Het vermogen dat tijdens huwelijk door de echtgenoten en hun kinderen verdiend of verworven wordt, geldt in beginsel als eigendom van de man. Er bestaat onder bepaalde groepen onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om de inkomsten tussen de echtgenoten te delen. (…)
Het lijkt in ieder geval breed te zijn aanvaard dat bepaalde goederen die door de gezamenlijke inspanningen van beide echtgenoten worden verkregen, verdeeld moeten worden. Dit impliceert echter nog geen verdeling bij helfte.
In 2014 is de Property Richts of Spouses Bill (september 2013) als wetsvoorstel aan het parlement voorgelegd, waarin dit uitgangspung nader is uitgewerkt. Dit wetsvoorstel is echter, voor zover kon worden nagegaan, nog altijd niet door het parlement aangenomen. Er is daarom onzes inziens bijgevolg in beginsel nog steeds sprake van een stelsel van scheiding van goederen, hoewel dit strikte uitgangspunt echter wel in de afgelopen jaren gerelativeerd wordt omdat ‘billijkheidsnormen’ zwaarder zijn gaan meewegen bij de verdeling van de boedel ingeval van echtscheiding. Van een algehele gemeenschap van goederen waarin erfenissen en voorhuwelijks vermogen in de boedel valt, lijkt echter ondanks deze nuanceringen en relativeringen geen sprake te zijn. (…)
Zie over de recentere rechtsontwikkelingen in Ghana op het gebied van het huwelijksvermogensrecht verder ook Bergmann/Ferid, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht, 2014, Ghana, p. 57.
Ehegüterrecht und Verteilung des ehelichen VermögensIm September 2013 wurde ein vom Kabinett verabschiedeter Gezetzesentwurf zum ehelichen Güterrecht (Property Rights of Spouses Bill, 2013) dem Parlament vorgelegt und Anfang 2014 vom Parlament debattiert. Gesetzeszweck soll die Umsetzung des verfassungsrechtlich garantierten Schutzes vor Vermögensverlust sein (Art 20 Verf). Bislang haben sich hierum die Gerichte – mit wachsendem Nachdruck – bemüht. Daher wird das Gesetz, wenn es erlassen wird, das bisherige Fallrecht voraussichtlich nicht massgeblich verändern, aber spizifischere Regelungen vorsehen, Zweifelsfragen klären und die Ermittlung der Rechtlage erleichtern. Seine Vorgaben werden auf Ehepaare anwendbar sein, die in kirchlicher Ehe oder Zivilehe, nach Gewohnheitsrecht oder islamischem Recht verheiratet sind, und auf Paare, die mindestens fünf Jahre lang nichtehelich zusammengelebt haben. Da das Gesetz noch nicht verabschiedet ist, obgleich dies zu erwarten ist, wird im Folgenden das vond den Gerichten entwickelte Recht dargestellt.
Sowohl bei der gewohnheitsrechtlichen als auch bei der kirchlichen Ehe und der Zivilehe besteht Gütertrennung; die Eheschliessung berührt grundsätzlich nicht die Eigentumsrechte der Ehegatten. Die Ehefrau kann über ihr Verm”gen und ihre Einkünfte selbst verfügen sowie in diesem Zusammenhang klagen und verklagt werden. Die Ehegatten können sich auch gegenseitig verklagen.
Im Fall gewohnheitsrechtlicher Ehen wird vermutet, dass das Vermögen, das während der Ehe von den Ehegatten, mit oder ohne Hilfe ihrer Kinder, erworben oder vergrössert wurde, das gemeinsame Eigentum beider Ehegatten ist. Ehemann und Ehefrau können als Geschäftspartner zusammenarbeiten und dabei getrennte Einkúnfte haben. Der Ehemann haftet nicht fúr ohne unmittelbaren Bezug zur Ehegemeenschaft eingegangene Verbindlichkeiten der Frau, die Frau nicht für die des Mannes.
Nach Art 22 Verf stehen einem Ehegatten vermögensrechtliche Ausgleichsansprúche bei Auflösung der Ehe durch Tod oder Ehescheidung zu. Das gericht kann nach dem Matrimonial Causes Act unabhängig von der Eheform auf Antrag anordnen, das sein Ehegatte dem anderen in einem Umfang, den das Gericht für billig hält, eine Geldsumme zahlt, oder ihm bewegliches oder unbewegliches Vermögen überträgt, was als vermögens- oder unterhaltsrechtlicher Ausgleich dienen soll (Sec 20 MCA0319. Im Zusammenhang mit einem Scheidungs- oder Nichtigkeitsurteil muss das Gericht, so wie es dies für gerecht und billig hält, die Übertragung von Eigentumsrechten von einem Ehegatten auf den anderen anordnen, wenn ersterer zwar Eigentümer ist, letzterem aber rechtmässigerweise das Eigentum oder Teile davon zustehen (Sec 21 MCA). Bei der Entscheidung über die Verteilung des ehelichen Vermögens gehen die Gerichte im Allgemeinen nach den Grundsätzen von englischem common law und equity vor. Nach Art 22 (3) (b) Verf muss nach Auflösung der Ehe das von den Ehegatten gemeinsam während der Ehe erworbene Vermögen billig und gerecht zwisschen den Ehegatten verteilt werden. Ein zentrales Problem besteht darin, den von der Frau geleisteten Beitrag monetär zu erfassen, um aus ihm einen prozentualen Anteil am ehelichen Vermögen zu ermitteln, denn der Beitrag der Frau besteht häufig in Arbeitsleistung oder in ihrem nicht exakt erfassbaren sonstigen Beitrag zum Familienunterhalt. Dieser Beitrag wurde ind er älteren Rechtsprechung meist nicht zureichend gewürdigt, doch gibt es inzwischen jüngere Entscheidungen, die auf der Grundlage van Sec 20 und 21 MCA, Art 22 (3) (b) Verf sowie des englischen common law Kriterien dafür erarbeitet haben, was gemeinsam erworben bedeutet, und wie eine billige und gerechte Aufteilung auszusehen hat.
Im Fall Achiampong v Achiampong befand der Court of Appeal, dass die geschiedene Ehefrau einer Ordinance-Ehe ein Recht am ehelichen Vermögen habe, hier bestehend aus einem Wohnhaus. (…) Das recht der geschiedenen Ehefrau bestehe entweder aufgrund einer (auch stillschweigenden oder konkludenten) Vereinbarung darüber, dass ihr ein “beneficial interest” an dem im Eigentum des Mannes befindlichen Vermögen zustehe, oder aufgrund ihres direkten oder indirekten substantiellen (finanziellen oder geldwerten) Beitrags zum Erwerb des Vermögens. Ein solcher Beitrag sei zB gegeben, wenn sie eine Renovierung oder Erweiterung des Hauses finanziert oder ihr eigenes Einkommen zum gemeinsamen Nutzen beider Ehegatten und der Kinder eingesetzt und dem Ehemann dadurch den Erwerb des Vermögens er möglicht habe. In diesem Fal müsse der Ehegatte, der formaler Eigentümer des Vermögens ist, dieses zu treuen Händen für beide Gatten verwalten.
Im Fall Mensah v Mensah (1998) entwickelte der Supreme Court das Prinzip einer billigen Vermögensteilung nach Scheidung auf der Grundlage van Achiampong v Achiampong weiter, nun unter Einbeziehung von Art 22 (3) (b) Verf. Das gemeinsam erworbene eheheim sei gemeinsames Eigentum der Ehegatten, welches nach Verkauf zu gleichen Teilen zwischen ihnen aufgeteilt werden müsse, wobei der Ehefrau ein Vorkaufsrecht zustehe. In Mensah v Mensah (2012) ging der Supreme Court noch weiter. Auch wenn ein Ehegatte während der Ehe nicht direct zum Erwerb von Verm”gen beigetragen habe, sei, wenn dies angebracht sei, bei der Verteilung des WAhrend der Ehe erworbenen Vermögens nach Scheidung das Gleichheitsprinzup anzuwenden. Das Gericht nahm ua Bezug auf Art 22 (3) (a) and (b) des UN-Übereinkommens zur Beseitigung jeder Form von Diskriminierung der Frau und auf Sec 20 (1) MCA. (…)
(…) dat de ontwikkelingen in het Engelse recht op het gebied van het huwelijksvermogensrecht nog altijd vaak gevolgd worden door de rechtspraak in Ghana. Rechtsbeginselen als fairness die aan dit Engelse recht worden ontleend, brengen mee dat het traditionele uitgangspunt in het huwelijksvermogensrecht van Ghana – scheiding van goederen – thans gerelativeerd wordt. Een probleem hierbij blijft de waardering op geld van (bijvoorbeeld) arbeidsinspanningen ter verkrijging van bepaalde goederen door de echtgenoten gezamenlijk gedurende het huwelijk.
Uit een Noorse studie van de universiteit Oslo (2013) komt het beeld naar voren dat eenduidige regels terzake van de verdeling naar ghanees recht ontbreken; wel is bewijs van een zogenaamde ‘substantial financial contribution’van de vrouw in de praktijk veelal een factor van betekenis die mee kan wegen om als gemeenschappelijk eigenaar van een goed te worden aangemerkt en dit goed bij helfte te laten verdelen. Andere rechtspraak wijst er ook nog op dat niet-finaniële bijdragen of huishoudelijk werk van de vrouw soms voldoende is om te betogen dat sprake is geweest van een relevante ’ínspanning’ om bepaalde goederen te verkrijgen.
(…) Conclusie
Het Ghanese huwelijksvermogensrecht kent als wettelijk stelsel een scheiding van goederen. Er zijn, voor zover bekend, thans geen eenduidige wettelijke regels. Er zijn ontwikkelingen in de afgelopen jaren geweest die een relativering van het uitgangspunt van scheiding van goederen mee hebben gebracht en op grond waarvan ‘billijkheidsnormen’ tot een van dit uitgangspunt afwijkende verdeling leiden. Dit betekent echter onzes inziens (beslist) niet dat sprake is van een wettelijk stelsel dat op één lijn gesteld zou kunnen worden met de (Nederlandse) wettelijke gemeenschap van goederen van vóór 1 januari 2018. Het uitgangspunt blijft, kortom, onzes inziens een scheiding van goederen, maar billijkheidsnormen kunnen in het concrete geval wel tot een andere verdeling leiden.”
5.14
Het hof slaat tevens acht op de van de zijde van de vrouw overgelegde uitspraak van de Supreme Court van 22 februari 2012 in de zaak Mensah/Mensah. Volgens die uitspraak (Conclusion, pag. 27) moet worden beslist volgens de “
(…) principle of equality in the sharing of marital property by spouses, after divorce, of all property acquired during the subsistence of a marriage in appropriate cases. (…)” Daarbij gaat het dus om tijdens het huwelijk verworven bezit.
5.15
Het hof past gelet op het voorgaande het Ghanese recht als volgt toe op de verdeling. Het uitgangspunt is dat ieder van de echtgenoten het eigen vermogen behoudt. Voorts zal het hof bezien of over de huwelijkse periode de vrouw een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de vermogensopbouw van de man, ter compensatie waarvan een vergoeding dan wel een verdeling billijk is.
De woning in [woonplaats]
5.16
Vast staat dat de echtelijke woning in [woonplaats] eigendom is van de man, en dat hij die al lang voor het huwelijk met de vrouw had gekocht met zijn toenmalige echtgenote, door wier overlijden zijn eerste huwelijk eindigde. Ook de op die woning rustende hypotheek en levensverzekering van de man zijn al lang geleden aangegaan en staan alleen op naam van de man. Niet gesteld of gebleken is dat de vrouw aan de verkrijging van deze woning of de betaling van deze lasten een bijdrage heeft geleverd.
Roerende zaken
5.17
Ter zitting bij het hof heeft de vrouw aangevoerd dat nog spullen van haar bij de man in het huis in [woonplaats] aanwezig zijn, dat de man haar niet wil binnenlaten om ze op te halen ook al heeft zij nog sleutels van het huis. De man heeft dit niet weersproken. Het hof zal bepalen dat de partijen de zaken die zij nog van elkaar hebben moeten teruggeven.
Onroerend goed in Ghana
5.18
De vrouw heeft aangevoerd dat de man twee percelen grond in Accra heeft, en dat zij financieel heeft bijgedragen aan het afbouwen van een woning (mede) bestemd voor partijen in Ghana.
De man heeft betwist dat de twee percelen grond van hem zijn; deze staan niet op zijn naam maar zijn eigendom van zijn familie, welke eigendom sinds generaties wordt overgeërfd. De man heeft niet, althans onvoldoende betwist dat de vrouw heeft bijgedragen aan het afbouwen van de woning in Ghana, maar wel dat sprake is van een substantiële bijdrage, omdat er slechts werd geknutseld met gekregen materialen.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om een deel van het onroerend goed aan de vrouw toe te delen, nu niet betwist is dat het gaat om sinds lange tijd overgeërfd familiebezit en niet gesteld of gebleken is dat de vrouw daaraan substantieel heeft bijgedragen. Het hof acht het wel aannemelijk dat de vrouw een bijdrage heeft geleverd aan het afbouwen van het huis in Ghana. Dat deze bijdrage zodanig substantieel is geweest dat verdeling bij helfte is aangewezen, is niet gesteld of gebleken. Het hof acht het echter billijk dat de vrouw een vergoeding van de man ontvangt voor haar inspanningen. Daarbij acht het hof mede van belang dat vast staat dat de vrouw haar eigen huurwoning in Ghana heeft opgezegd om in Nederland bij de man te kunnen zijn, en aannemelijk is dat zij huishoudelijke en verzorgende werkzaamheden heeft verricht waardoor de man is gebaat ondanks dat het huwelijk uiteindelijk voor partijen geen succes is geworden. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw – bij gebreke van kinderen of andere directe familieleden in Ghana – na terugkomst in Ghana weer eigen woonruimte zal moeten verwerven. Het hof zal daarom bepalen, gelet op de duur van het huwelijk, de feitelijke samenleving van partijen en de overige omstandigheden van dit geval, dat de man haar naar billijkheid een eenmalige vergoeding van € 2.000,- dient te betalen.
Bank/spaarrekeningen man
5.19
Niet gesteld of gebleken is dat en zo ja hoe de vrouw heeft bijgedragen aan de saldi van deze rekeningen. Overigens heeft geen van partijen enige gegevens overgelegd.
Pensioenverevening
5.2
De vrouw maakt aanspraak op pensioenverevening. De man heeft hiertegen terecht aangevoerd dat de pensioenverevening niet tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat de aanspraak van de vrouw op het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen gewoon gemeld kan worden bij de pensioenverzekeraar van de man.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 7 september 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat partijen de zaken die zij nog van elkaar hebben aan elkaar moeten teruggeven;
bepaalt dat de man aan de vrouw ter afwikkeling van het huwelijksvermogensregime een eenmalige vergoeding van € 2.000,- dient te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en W.D. Kolkman, bijgestaan door M. Matau als griffier, en is op 4 september 2018
uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.