ECLI:NL:GHARL:2018:7779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
200.233.558
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurcontract en de vraag naar de huurder: natuurlijk persoon of rechtspersoon?

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, stond de vraag centraal of de huurder van een bedrijfsruimte de natuurlijk persoon was die in het huurcontract was genoemd, of dat het ging om de besloten vennootschap (B.V.) die bij de Kamer van Koophandel was ingeschreven. De appellant, die in eerste aanleg als opposant was opgetreden, had in hoger beroep gevorderd dat het verzetvonnis van de kantonrechter zou worden vernietigd en dat hij zou worden ontheven van de veroordeling die bij het verstekvonnis tegen hem was uitgesproken. De geïntimeerde, de huurster van de bedrijfsruimte, had de appellant gedagvaard voor betaling van achterstallige huur en ontruiming van de bedrijfsruimte. Het hof oordeelde dat de tekst van de huurovereenkomst duidelijk was en dat de geïntimeerde mocht afleiden dat de appellant als natuurlijk persoon de huurovereenkomst had ondertekend. Het hof concludeerde dat de appellant in het ongelijk was gesteld en dat de kosten van het hoger beroep voor zijn rekening kwamen. De grieven van de appellant werden ongegrond verklaard en het bestreden vonnis werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.233.558
(zaaknummer rechtbank Overijssel, kantonrechter Enschede: 6491220)
arrest van 28 augustus 2018
in de zaak in kort geding tussen:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, in eerste aanleg: opposant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.J. Hollema,
en:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, in eerste aanleg: geopposeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.H.J. van der Wal.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 31 januari 2017 (verstekvonnis) en van 22 december 2017 (verzetvonnis), die de kantonrechter (rechtbank Overijssel, sector kanton, locatie Enschede in de kop staat kennelijk per abuis: Almelo) als voorzieningenrechter heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 januari 2018,
  • de memorie van grieven,
  • de pleidooien ter openbare terechtzitting van het hof van 17 augustus 2018.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op het door [geïntimeerde] overgelegde dossier.
2.3
[appellant] heeft bij dagvaarding in hoger beroep kort samengevat gevorderd om het verzetvonnis te vernietigen, hem te ontheffen van de veroordeling die bij het verstekvonnis tegen hem is uitgesproken en [geïntimeerde] in de proceskosten te veroordelen.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
3.1
[geïntimeerde] is huurster van een bedrijfsruimte in [woonplaats] . Zij heeft die bedrijfsruimte bij schriftelijke ‘Huurovereenkomst Café’ tegen een huurprijs van € 16.800 inclusief BTW per jaar, die in 12 maandtermijnen moest worden betaald, onderverhuurd aan, volgens de tekst van die overeenkomst:
[appellant] , woonachtig[hier staat een adres]
… Zaakdrijvende onder de naam ‘ [bedrijf] ’. … Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [Kvk nummer] . Paspoort[hier staat een letter/nummercombinatie].
3.2
De onderhuurder was in januari 2017 vier maandtermijnen achter met de betaling van de huur.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 12 januari 2017 in kort geding gedagvaard om betaling te krijgen van de achterstallige huur, verhoogd met incassokosten en proceskosten, alsmede ontruiming van de bedrijfsruimte. [appellant] is niet ter zitting verschenen, waarop tegen hem verstek is verleend. Bij het vonnis van 31 januari 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen tot betaling van incassokosten afgewezen, maar de overige vorderingen toegewezen, met dien verstande dat de termijn voor ontruiming is bepaald op 10 dagen na de betekening van het vonnis.
4.2
Het verstekvonnis is niet aan [appellant] betekend. [appellant] heeft bij verzet-dagvaarding van 30 november 2017 in kort geding gevorderd dat hij van de daarbij tegen hem uitgesproken veroordelingen zal worden ontheven, kort gezegd omdat niet hij, maar de besloten vennootschap
[bedrijf] .de onderhuurder van [geïntimeerde] is.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering in verzet bij het vonnis van 22 december 2017 afgewezen, het verstekvonnis bekrachtigd en [appellant] in de proceskosten van de verzet-procedure veroordeeld.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Volgens de grieven I en II van [appellant] had de kantonrechter (onder toepassing van de contra proferentem-regel) moeten vaststellen dat de B.V. de onderhuurder was, en niet [appellant] in privé.
5.2
Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam dat wil zeggen als wederpartij van die ander is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11 maart 1977, NJ 1977/521,
Kribbebijter). De ondertekening van het contract houdt een dergelijke verklaring in: uit de tekst daarvan mocht [geïntimeerde] afleiden dat [appellant] haar onderhuurder was, en niet één van de vennootschappen van [appellant] . In die tekst staat het Kamer van Koophandel (KvK) nummer waaronder de besloten vennootschap
[bedrijf]bij die instantie staat ingeschreven, maar nu niet blijkt dat [geïntimeerde] bij de KvK heeft geïnformeerd naar de gegevens die daar onder dat nummer bekend zijn, kan enkel daaruit niet worden opgemaakt dat het contract met een ander dan [appellant] (als eenmanszaak) is gesloten. Pas bij nader onderzoek, waartoe zij niet verplicht was, had bij [geïntimeerde] twijfel kunnen zijn ontstaan over de vraag wie haar contractspartner was.
5.3
Op de pleitzitting in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat hij voorafgaand aan de ondertekening van het huurcontract de gegevens die onder het KvK-nummer staan ingeschreven aan [geïntimeerde] heeft gegeven. [geïntimeerde] heeft dit echter ontkend. Voor bewijslevering is in dit kort geding geen aanleiding, zodat het hof er vanuit gaat dat [geïntimeerde] niet wist dat [appellant] namens de besloten vennootschap
[bedrijf]wilde handelen en dat zij evenmin aanleiding had om hiernaar nader onderzoek te doen. Dit betekent dat de tekst van de overeenkomst op dit punt duidelijk is en dat alleen al daarom niet aan de orde is voor wiens rekening de gevolgen van eventuele onduidelijkheden daarin zouden komen.
5.4
De verdere bewoordingen waarmee in de overeenkomst de persoon van de (onder-) huurder wordt beschreven wijzen erop dat het gaat om een natuurlijk persoon. Er staat namelijk in dat de onderhuurder
woonachtigis op een bepaald adres en dat hij/zij een zaak drijft met een naam die niet doet vermoeden dat het daarbij om een rechtspersoon gaat. Van andere verklaringen en/of gedragingen die doen vermoeden dat [appellant] het contract namens
[bedrijf]ondertekende is evenmin gebleken. Hierbij betrekt het hof dat niet [appellant] , maar zijn holding bestuurder is van de vennootschap.
5.5
Gelet op het voorgaande gaat het hof er voorshands vanuit dat [appellant] het huurcontract namens zichzelf heeft ondertekend. Dat [geïntimeerde] een professionele verhuurster is en dat zij de tekst van de huurovereenkomst heeft opgesteld, verandert dit oordeel niet: de tekst was ook voor [appellant] duidelijk of had dat moeten zijn. De eerste twee grieven zijn daarom ongegrond. Grief III is een zogenaamde veeggrief, die geen zelfstandige betekenis heeft, zodat die grief het lot van de eerste twee grieven deelt.
5.6
Voor bewijslevering bestaat in deze spoedprocedure onvoldoende aanleiding.

6.De slotsom

6.1
De grieven zijn ongegrond. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd.
6.2
[appellant] wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Het hof zal de kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak begroten op € 318,- aan verschotten (het door [geïntimeerde] betaalde griffierecht) en € 2.148,- voor salaris van de advocaat (2 punten van het liquidatietarief II). Daarbij is afgeweken van het liquidatietarief doordat voor de pleitzitting niet twee, maar slechts één punt wordt toegekend. Hiertoe ziet het hof aanleiding in het feit dat [geïntimeerde] het pleidooi heeft aangevraagd omdat zij, zoals haar advocaat ter zitting heeft toegelicht, geen memorie van antwoord had ingediend.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het verzetvonnis van 22 december 2017 dat de kantonrechter te Enschede tussen partijen heeft gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot vandaag aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 318,- aan verschotten en op € 2.148,- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, A.E.F. Hillen en M.F.J.N. van Osch en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.