ECLI:NL:GHARL:2018:7656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
200.239.096/01 en 200.239.096/02 en 200.239.097/01 en 200.239.097/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewind en mentorschap ten behoeve van een meerderjarige met persoonlijke problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een bewind en mentorschap voor de rechthebbende, geboren in 2000. De rechthebbende had een moeilijke start in haar leven door het overlijden van haar moeder en de problematiek van haar vader. Tijdens de procedure in eerste aanleg was er een bewind en mentorschap ingesteld door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zonder dat de rechthebbende zelf was gehoord. In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de rechthebbende inmiddels meerderjarig was en dat er procedurele gebreken waren in de eerdere beslissing. Het hof heeft de bestreden beschikkingen vernietigd, omdat niet was aangetoond dat de rechthebbende tijdelijk of duurzaam niet in staat was haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De rechthebbende had haar vmbo-diploma behaald en volgde een mbo-opleiding, wat erop wees dat zij in staat was om haar leven op een positieve manier vorm te geven. De zorgen over haar situatie waren onvoldoende om de beschermingsmaatregelen te rechtvaardigen. Het hof heeft daarom de verzoeken tot instelling van bewind en mentorschap afgewezen en de schorsingsverzoeken verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.239.096/01, 200.239.097/01, 200.239.096/02, 200.239.097/02
(zaaknummers rechtbank 6525468 VO VERZ 17-2539 & 6525475 VT VERZ 17-433)
beschikking van 23 augustus 2018
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. P.C. Schutte te Winschoten,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.,
kantoorhoudende te [B] ,
verder te noemen: de bewindvoerder/mentor,
en
[de vader],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de vader (van de rechthebbende).

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 februari 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie(s), ingekomen op 4 mei
2018;
- journaalberichten van mr. Schutte van 5 juni 2018 (ingediend in de hoofdzaken
geregistreerd onder de /01-nummers) respectievelijk 7 juni 2018 (ingediend in de
schorsingszaken geregistreerd onder de /02-nummers) met daarbij de tot dan toe
ontbrekende stukken uit de eerste aanleg.
2.2
De mondelinge behandeling van de hoofdzaken heeft met instemming van alle aanwezigen tegelijk met de schorsingsverzoeken plaatsgevonden ter zitting van het hof van
29 juni 2018. Verschenen zijn de rechthebbende en haar advocaat, de vader en namens de bewindvoerder/mentor mw. [D] . Voort is mw. [E] , de stiefmoeder van de rechthebbende, als informant aanwezig geweest.

3.Feiten

3.1
De rechthebbende, geboren [in] 2000, heeft mede in verband met het overlijden van haar moeder en persoonlijke problematiek van de vader, een moeilijke start gehad in haar leven. De stiefmoeder was en is een belangrijke steun voor de rechthebbende.
3.2
Ten tijde van de zitting van het hof verbleef de rechthebbende nog in een woonvoorziening van [F] waar zij al tijdens haar minderjarigheid was geplaatst op basis van maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Zij heeft daar aan zichzelf gewerkt door onder meer scholing en behandeling(en) en is schuldenvrij. Een verhuizing is aanstaande.
3.3
De vader heeft op 8 december 2017, in het zicht van het meerderjarig worden van de rechthebbende en in overleg met betrokken personen en instanties, een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter strekkende tot instelling van een bewind en mentorschap ten behoeve van de rechthebbende met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder/mentor.
3.4
In de bestreden beschikkingen is daarop, zonder voorafgaande mondelinge behandeling, in toewijzende zin beslist en is dus respectievelijk een bewind (6525468 VO VERZ 17-2539) en mentorschap (6525475 VT VERZ 17-433) ingesteld ten behoeve van de rechthebbende wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, met bijbehorende nevenbeslissingen waaronder de benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder/mentor.

4.4. De omvang van het geschil4.1 Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of al dan niet terecht een bewind en mentorschap is ingesteld ten behoeve van de rechthebbende. De rechthebbende heeft daarnaast enkele formele grieven opgeworpen.

4.2
De rechthebbende verzoekt het hof, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, de bestreden beschikkingen te vernietigen en de verzoeken tot instelling van een bewind en mentorschap ten behoeve van de rechthebbende, alsnog af te wijzen. De vader is het daar mee eens.
4.3
De bewindvoerder/mentor heeft een toelichting gegeven op de achtergronden van de maatregelen en (naar het hof begrijpt:) wat betreft de vraag of er gronden zijn voor de maatregelen zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissingInleidende overweging

5.1
De rechthebbende heeft allereerst geklaagd dat zij ten onrechte niet door de kantonrechter zelf is opgeroepen/gehoord alvorens de beschikkingen zijn gegeven nu zij ten tijde van de bestreden beschikkingen inmiddels meerderjarig was geworden. Het hof overweegt dat het hoger beroep mede strekt tot herstel van eventuele procedurele gebreken tijdens de procedure in eerste aanleg en dat in ieder geval tijdens de procedure in hoger beroep hoor en wederhoor is toegepast. Deze formele klacht kan daarom bij gebrek aan belang verder onbesproken blijven.
Ten aanzien van de maatregelen
5.2
Op grond van artikel 1:431 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.3
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.4
De rechthebbende heeft aangevoerd dat de vader niet wist waar hij voor tekende bij ondertekening en indiening van het inleidend verzoekschrift, en daarmee bij hem geen sprake is geweest van wilsovereenstemming (oneigenlijke dwaling). Daargelaten de vraag welke rechtsgevolgen dat zou moeten hebben, is dat gelet op de daarop ter zitting gegeven toelichtingen niet aannemelijk geworden. Onder meer is in dit verband gebleken dat vóór de ondertekening en indiening van het verzoekschrift (multidisciplinaire) gesprekken zijn gevoerd in bijzijn van hulpverlener(s), de vader en de rechthebbende waarin de maatregelen en gevolgen daarvan uitgebreid zijn besproken.
5.5
In dit hoger beroep is met name aan de orde of er voldoende grond is voor de maatregelen van bewind en mentorschap ten behoeve van de rechthebbende. Uit het wettelijk systeem en internationale verdragen vloeit in dit verband voort dat dergelijke maatregelen noodzakelijk dienen te zijn en evenredig aan de daarmee gestelde doelen, de zogenoemde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, komt het hof in dit verband tot het oordeel dat hieraan in het onderhavige geval niet is voldaan.
Meer in het bijzonder is voor het hof de noodzakelijkheid van de maatregelen niet aannemelijk geworden en is niet gebleken dat de rechthebbende tijdelijk dan wel duurzaam niet in staat is ten volle haar (niet)vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Niet voldoende in dit kader is een algemene wens om geen schulden te laten ontstaan en ook niet dat tijdens de minderjarigheid maatregelen van kinderbescherming van kracht zijn geweest. In hoger beroep is gebleken dat de rechthebbende weliswaar een moeilijke tijd heeft gehad en meerdere therapieën heeft gevolgd (waaronder EMDR) maar nergens blijkt uit dat zij nog steeds kampt met zodanige problematiek dat de onderhavige beschermingsmaatregelen zijn geïndiceerd. De nog lopende behandeling bevindt zich in een afrondende fase. De rechthebbende heeft met goed gevolg haar vmbo-diploma behaalden momenteel volgt zij een voltijd mbo-opleiding (detailhandel) waarvoor zij goed gemotiveerd lijkt te zijn. Het hof heeft de indruk dat de rechthebbende de positieve lijn in haar leven wil en zal doorzetten. Blijkens de toelichtingen van de rechthebbende en de bewindvoerder/mentor zijn voorts de financiële zaken (uitkering/studiefinanciering) momenteel goed geregeld. De stiefmoeder heeft het hof ter zitting laten weten dat zij waar nodig hulp biedt aan de rechthebbende bij het regelen van praktische zaken.
Een en ander neemt niet weg dat er nog wel zorgen zijn over betrokkene, zoals bijvoorbeeld over haar voornemen om met de vader binnenkort te gaan verhuizen naar Doetinchem en daar weer bij hem in te gaan wonen. In het verleden heeft het wonen bij de vader geleid tot een te grote belasting en verantwoordelijkheid voor de rechthebbende.
Alles afwegende oordeelt het hof echter de zorgen over de wijze waarop de rechthebbende in staat zal zijn om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen onvoldoende om de maatregelen te rechtvaardigen.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikkingen niet in stand kunnen blijven. Het hof zal die vernietigen en alsnog de inleidende verzoeken afwijzen.
De schorsingsverzoeken5.7 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak bestaat geen belang meer bij toewijzing van de schorsingsverzoeken zodat het hof die zal afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 februari 2018;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot instelling van een bewind en mentorschap voor de rechthebbende af;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.A. Vermeulen en
M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 23 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken.