Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: betrokkene,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ambtshalve opheffing van het bewind over de goederen van betrokkene, die vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind was gesteld. De kantonrechter had op 18 december 2017 het bewind opgeheven, maar betrokkene ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de opheffing van het bewind destijds was gebaseerd op de onwerkbare situatie die was ontstaan door de houding van betrokkene ten opzichte van de voormalig bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2018 is gebleken dat betrokkene nog steeds niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig waar te nemen, ondanks de stabilisatie van haar situatie door de hulp van haar oudste zoon en een sociaal wijkteam. Het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak voor het instellen van een nieuw bewind nog steeds aanwezig is en heeft besloten om betrokkene het voordeel van de twijfel te geven door een nieuwe bewindvoerder te benoemen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd tot en met heden, maar vanaf heden een nieuw bewind ingesteld over alle goederen van betrokkene, met benoeming van de heer [I] als bewindvoerder. De bewindvoerder dient binnen drie maanden een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen op te maken en in te leveren bij de rechtbank. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder recht heeft op een vergoeding voor zijn werkzaamheden.