ECLI:NL:GHARL:2018:7655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
200.235.459/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ambtshalve opheffing van bewind door de kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ambtshalve opheffing van het bewind over de goederen van betrokkene, die vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind was gesteld. De kantonrechter had op 18 december 2017 het bewind opgeheven, maar betrokkene ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de opheffing van het bewind destijds was gebaseerd op de onwerkbare situatie die was ontstaan door de houding van betrokkene ten opzichte van de voormalig bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2018 is gebleken dat betrokkene nog steeds niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig waar te nemen, ondanks de stabilisatie van haar situatie door de hulp van haar oudste zoon en een sociaal wijkteam. Het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak voor het instellen van een nieuw bewind nog steeds aanwezig is en heeft besloten om betrokkene het voordeel van de twijfel te geven door een nieuwe bewindvoerder te benoemen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd tot en met heden, maar vanaf heden een nieuw bewind ingesteld over alle goederen van betrokkene, met benoeming van de heer [I] als bewindvoerder. De bewindvoerder dient binnen drie maanden een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen op te maken en in te leveren bij de rechtbank. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder recht heeft op een vergoeding voor zijn werkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.235.459/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 6389316 BM VERZ 17-1662)
beschikking van 23 augustus 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer te Apeldoorn.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de heer [B] , h.o.d.n. [C] ,

gevestigd te [D] ,
verder te noemen: de voormalig bewindvoerder,

2.de heer [E] ,

wonende te [A] ,
3. de heer [F],
wonende te [A] ,
4. mevrouw [G],
wonende te [A] ,
5. de heer [H],
wonende te [A] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 12 maart 2018;
- een brief van mr. Brouwer van 25 april 2018 met productie(s);
- een faxbericht van mr. Brouwer van 4 juli 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2018 plaatsgevonden. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De kinderen zijn niet verschenen. De voormalig bewindvoerder heeft zich (telefonisch) afgemeld.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1961.
3.2
Bij beschikking van 8 april 2016 heeft de kantonrechter het vermogen van betrokkene onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand en [C] tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij brief van 10 oktober 2017 heeft de voormalig bewindvoerder om zijn ontslag verzocht en een verzoek ingediend om de heer [I] (verder te noemen: [I] ) van het [J] , als bewindvoerder te benoemen.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter met ingang van 1 januari 2018 ambtshalve het bewind over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene opgeheven.

4.De omvang van het geschil

Betrokkene is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en (het hof begrijpt:) alsnog de voormalig bewindvoerder te ontslaan als bewindvoerder en [I] als opvolgend bewindvoerder te benoemen, (het hof begrijpt:) of opnieuw een bewind in te stellen in de zin van artikel 1:431 BW over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan betrokkene met benoeming van [I] als bewindvoerder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.3
De kantonrechter heeft bij zijn beslissing - waarin hij het bewind over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene ambtshalve heeft opgeheven - (onder meer) overwogen dat voldoende vast staat dat de houding en gedragingen van betrokkene het niet mogelijk hebben gemaakt een goede invulling aan het bewind te geven, zodat voortzetting van het bewind geen redelijk doel dient.
5.4
Het hof oordeelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dat aan de gronden voor opheffing van het bewind ten tijde van de bestreden beschikking was voldaan gelet op de onwerkbare situatie die was ontstaan in de samenwerking met de voormalig bewindvoerder door de opstelling van betrokkene.
Het hof overweegt verder dat het hoger beroep niet uitsluitend strekt tot een beoordeling van de juistheid van de in eerste aanleg gegeven beslissing, maar - binnen de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep - tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak. Daarbij dient het hof te oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing op basis van de nu van belang zijnde feiten en omstandigheden (ex nunc).
5.5
Voor het hof staat vast dat betrokkene nog altijd niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand. Het hof ziet in de beslissing van de kantonrechter geen indicatie voor het gebrek aan noodzaak van het bewind en ook de voormalig bewindvoerder heeft dit (in eerste aanleg) niet ter discussie gesteld. De ambtshalve opheffing van het bewind was immers enkel gelegen in de vastgelopen samenwerking met de voormalig bewindvoerder en de algehele opstelling van betrokkene. Betrokkene heeft ter zitting van het hof benadrukt een bewindvoerder nodig te hebben voor haar financiën en het oplossen van haar schulden (momenteel zo’n € 25.000,--). Uit de brief (bezwaar) van 14 februari 2018 van stichting [K] (een sociaal wijkteam dat betrokkene ondersteunt op het gebied van thuisadministratie en budgetbegeleiding) blijken daarnaast grote zorgen over het zelfstandig beheer van de gelden door betrokkene.
Voor het hof staat verder vast dat de voormalig bewindvoerder niet meer bereid is de bewindvoering op zich te nemen vanwege beschadiging in het vertrouwen.
5.6
Ter zitting van het hof is aannemelijk geworden dat de situatie van betrokkene zich, dankzij de inzet en begeleiding van haar oudste zoon en stichting [K] , in de periode na de opheffing van het bewind heeft gestabiliseerd en dat betrokkene het afgelopen half jaar geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan dan wel dat er anderszins sprake is geweest van financieel onverantwoord gedrag. De kinderen zijn inmiddels ook allemaal op de hoogte van de (problematische) financiële situatie van betrokkene. De oudste zoon beheert de bankpas van betrokkene, geeft haar wekelijks leefgeld en zorgt dat de vaste lasten worden betaald. Ook wordt er (weliswaar minimaal) afgelost op de schulden van betrokkene. Betrokkene heeft aangegeven dat deze situatie haar rust geeft, dat zij inmiddels meer inzicht heeft in haar inkomsten, vaste lasten en schuldenpositie en dat zij zich realiseert dat zij (blijvende) professionele hulp bij haar financiën nodig heeft om te voorkomen dat ze te veel geld uitgeeft.
5.7
Het hof constateert dat betrokkene zich door de (onverwachte) opheffing van het bewind meer bewust is geworden van de waarde van het bewind. Op grond hiervan en hetgeen (verder) ter zitting is besproken in combinatie met de bereidverklaring van
[I] van 9 oktober 2017 - waarover mr. Brouwer ter zitting heeft verklaard dat hem recent is gebleken dat deze bereidverklaring gestand wordt gedaan -, zal het hof betrokkene het voordeel van de twijfel geven om te laten zien dat zij bereid en in staat is om met de voorgestelde bewindvoerder te werken aan rust en stabiliteit in haar financiële situatie en oplossingen voor haar schulden. Het hof weegt bij zijn beoordeling mee dat de handelwijze van betrokkene, waardoor eerder een onwerkbare situatie is ontstaan wegens het ontbreken van vertrouwen tussen haar en de voormalig bewindvoerder, kennelijk geen reden is geweest voor de voormalig bewindvoerder om opheffing van het bewind te vragen en voor de voorgestelde bewindvoerder om de taak als bewindvoerder niet op zich te nemen.
De oudste zoon wil geen blijvend financieel beheer over het vermogen van betrokkene voeren. Mede gelet op de discussie hierover binnen de familie - de kinderen zitten niet op één lijn - acht het hof het aangewezen om, conform het verzoek van betrokkene, een onafhankelijke bewindvoerder te benoemen. Voorts is niet gebleken van gegronde redenen die zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.8
Het hof concludeert dat voldoende is gebleken dat de noodzaak van het bewind ten behoeve van betrokkene nog immer aanwezig is. De in hoger beroep gestelde en gebleken feiten en omstandigheden rechtvaardigen het handhaven van het bewind over de goederen en gelden van betrokkene. Opheffing van het bewind dient geen redelijk doel. Nu ter zitting is komen vast te staan dat het bewind in de periode van 1 januari 2018 tot heden feitelijk niet als zodanig is uitgevoerd, ziet het hof uit praktische overwegingen echter aanleiding om de opheffing voor die periode te bekrachtigen en daarmee de juridische situatie aan te laten sluiten bij de feitelijke situatie. Met ingang van heden zal het hof vervolgens een nieuw bewind instellen over alle goederen die betrokkene toebehoren of zullen toebehoren, zoals in hoger beroep ook is verzocht. Het hof zal daarbij [I] , van het [J] , tot bewindvoerder benoemen, die zich daartoe middels een schriftelijke verklaring bereid heeft verklaard. Het hof zal bepalen dat de bewindvoerder binnen drie maanden na heden een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen dient op te maken en een afschrift daarvan dient in te leveren ter griffie van de rechtbank Noord-Nederland (team Bewind, Curatele en Mentorschap). Het hof zal de vergoeding van de bewindvoerder vaststellen conform artikel 3 lid 2 sub b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren en zal ook vaststellen dat de bewindvoerder gerechtigd is om een bedrag van € 519,40 exclusief btw in rekening te brengen als vergoeding voor aanvangswerkzaamheden, zoals vermeld in artikel 3 lid 5 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 december 2017 tot en met heden en vernietigt deze vanaf heden;
stelt met ingang van heden, vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand, een bewind in over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan:
[verzoekster] , geboren op geboren [in] 1961, wonende te [A] , [a-straat 1] ,
en benoemt met ingang van heden tot bewindvoerder:
[I] , handelend onder de naam [J] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen drie maanden na heden een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen dient op te maken en een afschrift daarvan dient in te leveren ter griffie van de rechtbank Noord-Nederland (team Bewind, Curatele en Mentorschap);
stelt vast dat de bewindvoerder gerechtigd is om maandelijks voor de werkzaamheden een vergoeding in rekening te brengen, zoals vermeld in artikel 3 lid 2 sub b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
stelt vast dat de bewindvoerder gerechtigd is om een bedrag van € 519,40 exclusief btw in rekening te brengen als vergoeding voor aanvangswerkzaamheden zoals vermeld in artikel 3 lid 5 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 van het Burgerlijk Wetboek een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, G. Jonkman en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 23 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.