ECLI:NL:GHARL:2018:7577
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis in hoger beroep na eerdere schorsing
In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2018 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De voorlopige hechtenis was eerder geschorst tot de uitspraak van het hof, maar de verdachte was inmiddels in hoger beroep veroordeeld en had cassatie ingesteld. Het hof moest afwegen of het maatschappelijk en strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder woog dan het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing.
De verdachte was eerder door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten, met een gevangenisstraf van twee jaren en negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie hadden hoger beroep ingesteld. De voorlopige hechtenis was op 9 juli 2014 geschorst, maar na een nieuw arrest op 1 december 2017, waarin de verdachte opnieuw werd veroordeeld, werd een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het hof oordeelde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds bestonden en dat deze prevaleerden boven het persoonlijk belang van de verdachte.
Het hof concludeerde dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moest worden afgewezen, waarbij het hof zich baseerde op artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat. De uitspraak werd ondertekend door de voorzitter en de griffier.