In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van ex-partners voor schulden uit geldleningen. De appellanten, [appellant] en [appellante], hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] met betrekking tot geldleningen die zijn verstrekt vóór de omzetting van hun huwelijk in een geregistreerd partnerschap en de ontbinding daarvan. De rechtbank heeft de vorderingen tegen [geïntimeerde1] toegewezen, maar de vorderingen tegen [geïntimeerde2] afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de geldleningen als huishoudelijke schulden konden worden aangemerkt.
In hoger beroep hebben de appellanten betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ex-partner niet aansprakelijk is voor de schulden. Het hof heeft vastgesteld dat de geldleningen zijn verstrekt vóór de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en dat de ex-partner op grond van artikel 1:102 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schulden. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de vordering tegen [geïntimeerde2] alsnog toegewezen, waarbij deze hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de verschuldigde hoofdsom van € 93.000,- vermeerderd met wettelijke rente.
De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom de aansprakelijkheid van ex-partners voor schulden die zijn aangegaan vóór de ontbinding van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Het hof heeft ook de proceskosten toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [geïntimeerden].