In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2018 een arrest gewezen in een hoger beroep betreffende een uitgebreide boedelscheiding. Het hof moest terugkomen op een onjuiste bindende eindbeslissing die eerder was genomen in een tussenarrest. De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerden] c.s. over de verdeling van de nalatenschap van de vader van partijen. In een eerder tussenarrest van 19 december 2017 had het hof overwogen dat de grieven I tot en met III in het incidenteel hoger beroep falen, terwijl dit in de eerdere beslissing onjuist was weergegeven. Partijen kregen de gelegenheid om hierop te reageren, waarbij [geïntimeerden] c.s. melding maakten van het overlijden van [geïntimeerde3].
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vorderingen van [appellant] onvoldoende zijn onderbouwd en dat de schuld van [appellant] aan de nalatenschap van de vader vaststaat op een bedrag van € 50.719,-, vermeerderd met rente. De rechtbank had de omvang van de nalatenschap niet vastgesteld, maar had de geschilpunten tussen partijen behandeld. Het hof oordeelde dat de gefragmenteerde benadering van de procedure niet toereikend was om een bindende beslissing te nemen over de samenstelling, omvang en verdeling van de nalatenschap als geheel.
Uiteindelijk heeft het hof alle grieven in zowel het principale als het incidentele appel verworpen en het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.