ECLI:NL:GHARL:2018:7271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
200.161.069/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluitend arrest inzake een uitgebreide boedelscheiding met terugkomen op een onjuiste bindende eindbeslissing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2018 een arrest gewezen in een hoger beroep betreffende een uitgebreide boedelscheiding. Het hof moest terugkomen op een onjuiste bindende eindbeslissing die eerder was genomen in een tussenarrest. De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerden] c.s. over de verdeling van de nalatenschap van de vader van partijen. In een eerder tussenarrest van 19 december 2017 had het hof overwogen dat de grieven I tot en met III in het incidenteel hoger beroep falen, terwijl dit in de eerdere beslissing onjuist was weergegeven. Partijen kregen de gelegenheid om hierop te reageren, waarbij [geïntimeerden] c.s. melding maakten van het overlijden van [geïntimeerde3].

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vorderingen van [appellant] onvoldoende zijn onderbouwd en dat de schuld van [appellant] aan de nalatenschap van de vader vaststaat op een bedrag van € 50.719,-, vermeerderd met rente. De rechtbank had de omvang van de nalatenschap niet vastgesteld, maar had de geschilpunten tussen partijen behandeld. Het hof oordeelde dat de gefragmenteerde benadering van de procedure niet toereikend was om een bindende beslissing te nemen over de samenstelling, omvang en verdeling van de nalatenschap als geheel.

Uiteindelijk heeft het hof alle grieven in zowel het principale als het incidentele appel verworpen en het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.069/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98970 / HA ZA 13-127)
arrest van 31 juli 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. L.C. van der Veer, kantoorhoudend te Meppel,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
2.
[geïntimeerde2] ,
wonende te [C] ,
3.
[geïntimeerde3] ,
voorheen wonende te [D] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk ook aan te duiden als
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

In zijn tussenarrest van 19 december 2017 heeft het hof overwogen terug te komen op zijn eerdere beslissing in het arrest van 21 maart 2017 onder 6.4.8. dat de grieven I tot en met III in het incidenteel hoger beroep slagen, waar bedoeld was dat deze falen. Aan partijen is vervolgens gelegenheid geboden zich hierover bij akte uit te laten. Beide partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. [geïntimeerden] c.s. hebben bij akte van 6 februari 2018 kennis gegeven van het overlijden van [geïntimeerde3] (geïntimeerde in principaal hoger beroep/appellant in het incidenteel hoger beroep onder 3.)
2.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1
In zijn tussenarrest van 19 december 2017 is het hof teruggekomen op zijn bij arrest van 21 maart 2017 genomen beslissing dat de grieven I tot en met III in het incidenteel hoger beroep slagen. Dit omdat de overweging dat de grieven I tot en met III slagen, niet aansloot op de voorafgaande overwegingen. Aan partijen is gelegenheid gegeven daarop te reageren.
2.2
Daarnaast heeft het hof in het tussenarrest van 19 december 2017 ook grief K in het principaal hoger beroep verworpen nadat bij tussenarrest van 21 maart 2017 reeds de overige grieven in het principale hoger beroep waren verworpen.
2.3
[appellant] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. [geïntimeerden] c.s. hebben bij eerdergenoemde akte tegen de wijziging bedoeld onder 2.1 bezwaar gemaakt en tevens (nogmaals) hun eis gewijzigd.
2.4
Het hof stelt voorop dat thans voor de nadere eiswijziging in de procedure geen plaats meer is. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het in hoger beroep in beginsel onder meer niet toegestaan de eis na de eerste processtukken te wijzigen. Die regel dient streng te worden gehanteerd. De daarop door de Hoge Raad gegeven uitzonderingen doen zich hier niet voor, zodat de wijziging van eis door [geïntimeerden] c.s. wordt geweigerd. Uitgangspunt is en blijft de in de memorie van antwoord/grieven in incidenteel hoger beroep verwoorde eis.
2.5
Het hof is teruggekomen op zijn beslissing aangaande de grieven I tot en met III in het incidenteel hoger beroep en heeft geoordeeld, zoals ook al besloten lag in de eerdere overwegingen van het hof, dat die grieven falen. Die grieven betreffen de vorderingen over en weer tussen [appellant] en de nalatenschap van de vader van partijen. Het hof heeft, evenals de rechtbank, aangaande de door [appellant] gestelde en door [geïntimeerden] c.s. weersproken vordering van [appellant] op de nalatenschap van vader geoordeeld dat deze onvoldoende is onderbouwd en dat daarmee derhalve geen rekening hoeft te worden gehouden bij de verdeling van de nalatenschap van vader. De schuld van [appellant] aan de nalatenschap van vader staat naar het oordeel van het hof vast voor een bedrag van € 50.719,-, te vermeerderen met de contractuele (samengestelde) rente van 7% per jaar met ingang van 27 januari 2015 tot aan de datum van algehele voldoening
2.6
Voor wat betreft de nalatenschap van vader is aan de rechtbank verzocht de omvang daarvan te bepalen en voorts [appellant] te veroordelen dat deze zijn medewerking zal verlenen aan de uitbetaling van ¼ deel van de aldus vastgestelde omvang van die nalatenschap.
2.7
De rechtbank heeft de omvang als zodanig van de nalatenschap van vader niet vastgesteld. Zij heeft slechts over de geschilpunten tussen partijen aangaande onder meer die omvang beslist en aan het aan de boedelnotaris overgelaten aan de hand van die beslissingen de omvang van vaders nalatenschap vast te stellen en tot verdeling over te gaan.
2.8
Een deel van de aldus gegeven beslissingen is aan het hof voorgelegd met de (gewijzigde) vordering dat het hof 'opnieuw' de verdeling van de nalatenschap zal vaststellen, zoals uitgewerkt in de memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep. Meer in het bijzonder dat aan [appellant] zal worden uitbetaald 25% van de nalatenschap van vader, onder aftrek van € 50.719,-, te vermeerderen met een rente van 7% over laatstgenoemd bedrag vanaf 27 januari 2015 tot aan de datum dat notaris mr. Elzinga het bedrag waarop [appellant] aanspraak kan maken heeft betaald.
2.9
Bij hun wijze van procederen hebben partijen gekozen voor een gefragmenteerd debat aangaande de omvang en verdeling van de nalatenschap van vader. De gevraagde omvang als zodanig is door de rechtbank niet gegeven, terwijl partijen er kennelijk ook bij de boedelnotaris niet uit konden komen. In hoger beroep is deze gefragmenteerde benadering voortgezet, waarbij de vaststelling van de omvang - welke vaststelling vooraf gaat aan de verdeling - uit de gewijzigde eis is verdwenen, zodat het hof ook op dat punt geen opening ziet. Een verdeling van vaders nalatenschap als geheel kan het hof om die reden niet geven. In het licht van het vorenstaande is overigens de toevoeging 'opnieuw' onbegrijpelijk.
2.1
Het hof heeft wel, evenals de rechtbank al had gedaan, vastgesteld hoe de schuldverhoudingen tussen [appellant] en de nalatenschap van vader zijn. Het beroep dat namens [geïntimeerden] c.s. wordt gedaan op artikel 3:184 BW komt [geïntimeerden] c.s. al toe op grond van de wet, zodat reeds daarom die regel voor verdeling in acht dient te worden genomen. Een veroordeling daartoe door het hof is overbodig en als zodanig hebben [geïntimeerden] c.s. daarbij geen rechtens te respecteren belang. Overigens is een vordering daartoe ook niet verwoord in de eis die ter beoordeling in dit hoger beroep voorligt.
2.11
Het hof realiseert zich terdege dat deze uitkomst voor partijen die in hun onderlinge debat kennelijk zijn vastgelopen weinig bevredigend is. Dit te meer nu zij kennelijk evenmin onder leiding van de boedelnotaris tot een oplossing kunnen komen en ook ter meervoudige comparitie bij het hof een oplossing in de vorm van een minnelijke regeling niet realiseerbaar bleek. Dat neemt niet weg dat de procedure zoals die door partijen is ingericht en verder is versmald in hoger beroep aan het hof onvoldoende mogelijkheid biedt alsnog aangaande samenstelling, omvang en verdeling van de nalatenschap als geheel bindend te beslissen zonder daarbij buiten de grenzen van de rechtsstrijd te treden. Het thans gefragmenteerd gevoerde debat is daartoe ontoereikend.
2.12
Het hof is, anders dan [geïntimeerden] c.s. betogen, niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.

3.Slotsom

3.1
Het hof ziet geen aanleiding terug te komen op zijn overwegingen in het tussenarrest van 19 december 2017, waarin alsnog is geoordeeld dat de grieven I tot en met III in het incidentele appel falen. Het vorenstaande betekent dat alle grieven in zowel het principale als het incidentele appel falen. Het vonnis waarvan beroep zal om die reden worden bekrachtigd.
Gezien de familieverhoudingen zal het hof de proceskosten compenseren.

4.Beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden vonnissen die de rechtbank Noord Nederland, zittingsplaats Assen op 23 april 2014 en 10 september 2014 tussen partijen heeft gewezen;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen haar eigen kosten draagt;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. I. Tubben en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
31 juli 2018.