Uitspraak
[verzoeker],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot wraking van de raadsheren. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van uitlatingen van de raadsheren tijdens een comparitie van partijen op 16 april 2018. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek pas op 11 juni 2018 ingediend, wat te laat was volgens artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet tijdig had gereageerd op de uitlatingen van de raadsheren, aangezien hij geen aanleiding had gegeven voor een wraking tijdens de comparitie zelf.
Daarnaast werd verzoeker ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van de voorzitter van het hof, mr. Janse, met betrekking tot de beslissing om het proces-verbaal van de comparitie niet aan te passen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de voorzitter. De beslissing van de voorzitter om het proces-verbaal niet te wijzigen werd als een normale procedurele beslissing beschouwd, en verzoeker had niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van partijdigheid.
De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking van mr. Janse, voor zover het betrekking had op de afwijzing van het verzoek tot aanpassing van het proces-verbaal, werd afgewezen. De beslissing werd genomen door de leden van de wrakingskamer en openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.