Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van het hoger beroep
“de vonnissen van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 21 juni 2014, 3 november 2014 en 30 september 2015 (…)”is in de dagvaarding in hoger beroep de aanzegging opgenomen dat [appellanten]
“in hoger beroep komt tegen de vonnissen die op 21 mei 2014, op 3 december 2014 en op 30 september 2015”door genoemde rechtbank zijn gewezen. Laatstgenoemde vonnissen zijn aan die dagvaarding gehecht. De memorie van grieven laat hetzelfde beeld zien: de eis is identiek aan de vordering zoals geformuleerd in de dagvaarding in hoger beroep, terwijl in het lichaam van die memorie onder randnummers 1. en 2. wordt gesteld dat [appellanten] in hoger beroep opkomt tegen de vonnissen van 21 mei 2014, 3 december 2014 en 30 september 2015. Aan [geïntimeerden] kan worden toegegeven dat [appellanten] niet expliciet de vernietiging heeft gevorderd van het vonnis van 21 mei 2014, waarin is geoordeeld dat [geïntimeerden] eigenaar is van het gehele pad. Zoals ook blijkt uit het verloop van het geding in eerste aanleg is in deze zaak op 21 juni 2014, alsook op 3 november 2014, geen vonnis gewezen. Naar de letter genomen vordert [appellanten] dan vernietiging van twee niet-bestaande vonnissen. Ondanks de discrepantie tussen de vermelding van de in hoger beroep te betrekken vonnissen in enerzijds het petitum van zowel de dagvaarding in hoger beroep als de memorie van grieven en anderzijds het lichaam van die processtukken volgt uit de inhoud en strekking van de memorie van grieven onmiskenbaar dat [appellanten] juist ook de vernietiging van de vonnissen van 21 mei 2014 en 3 december 2014 en de daarin opgenomen oordelen beoogt te vorderen. Nu dit blijkens de overige inhoud en strekking van zijn memorie van antwoord ook aan [geïntimeerden] duidelijk is, zal het hof de eis in hoger beroep in het principale appel aldus verstaan.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
€ 3.628,08De kosten voor de procedure in hoger beroep zullen worden vastgesteld op:
€ 1.486,13