Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Brinkman,
1.[geïntimeerde1] ,wonende te [A] ,2. [geïntimeerde2] ,wonende te [B]geïntimeerden in hoger beroep,
[geïntimeerde1]respectievelijk
[geïntimeerde2],
en gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van mr. Mastenbroek van 7 december 2017,
- het H-12 formulier van mr. Mastenbroek van 12 juni 2018 met producties,
3.De vaststaande feiten
"
die [D] moeten ze zo snel mogelijk om zeep helpen de strot afsnijden. een hond die tot doel heeft om diverse transportbedrijven om zeep te helpen"
"Bedrijven verdedigen die de gehele transport naar de donder helpen. Je hebt vast je baan vrijwillig afgestaan aan een goedkope arbeidskracht".
[geïntimeerde2] en niet (ook) tegen [C] .
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Dat laat onverlet dat [geïntimeerden] c.s. belang hebben behouden bij beoordeling van het vonnis in eerste aanleg voor zover het betreft de periode tot 1 maart 2018, in het bijzonder met het oog op de vraag of zij hetgeen zij uit hoofde van dat vonnis hebben ontvangen kunnen behouden en of Brinkman dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet nakomen van de veroordeling tot wedertewerkstelling. Brinkman heeft een spiegelbeeldig belang bij een beoordeling van dat vonnis. Datzelfde geldt voor de in dat vonnis uitgesproken proceskostenveroordeling.
grieven III en IVkomt Brinkman op tegen het oordeel van de kantonrechter dat aannemelijk is dat de op staande voet gegeven ontslagen, indien aangevochten, geen stand zullen houden en tegen de verwerping van stellingen van Brinkman die betogen dat de ontslagen op staande voet wél terecht zijn gegeven.
Die grieven falen.
Bovendien heeft de bodemrechter (in zijn tussenbeschikking van 7 juni 2018) inmiddels geoordeeld dat voor de ontslagen op staande voet geen serieuze grond bestond. De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een beslissing in de hoofdzaak heeft gegeven, dient in beginsel zijn oordeel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak, en ongeacht of de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Deze afstemmingsregel geldt ook voor de kort geding rechter in hoger beroep (ECLI:NL:HR:2011:BP0015). Het dient er in hoger beroep dus voor te worden gehouden dat de ontslagen onterecht zijn gegeven. Voor een nadere inhoudelijke bespreking van de grieven III en IV bestaat daarmee geen grond.
6.De slotsom
Het hof is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan in dit geval geoordeeld zou moeten worden dat Brinkman niettemin haar procesbevoegdheid heeft misbruikt. Daarmee bestaat geen grond om Brinkman in de volledige proceskosten te veroordelen, en zal het hof die kosten derhalve vaststellen aan de hand van het op de artikelen 237 e.v. Rv. gebaseerde forfaitaire stelsel.
7.De beslissing
- laat de rechtsgevolgen van deze (vernietigde) veroordelingen in stand voor zover het betreft de periode tot 1 maart 2018;
31 juli 2018.