Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Brinkman,
1.de vereniging Federatie Nederlandse Vakbeweging FNV,
2. [geïntimeerde2],
wonende te [A] ,
3. [geïntimeerde3],
wonende te [B] ,
4. [geïntimeerde4],
wonende te [C] ,
geïntimeerden in het hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het H-16 formulier van Brinkman met producties van 25 juni 2018;
- de pleitnotities van het op 27 juni 2018 gehouden pleidooi, gelijktijdig met het pleidooi in de zaak bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.216.321.
3.3. De vaststaande feiten
a) te bevestigen dat alle chauffeurs met ingang van de komende
b) te bevestigen dat de bedrijfsvoering ten aanzien van de rij- en rusttijden zal worden
c) te bevestigen dat Brinkman gaat bedingen dat ook de chauffeurs in buitenlandse loondienst betaald zullen worden conform de in de CAO opgenomen basis arbeidsvoorwaarden.
“vastgesteld [is] dat door de onderneming geen overnachtings- c.q. slaapruimte wordt gefaciliteerd zodat chauffeurs die werkzaam zijn in uw onderneming (en) gedurende de normale wekelijkse rusttijd (45 uren) de rusttijd NIET buiten het voertuig kunnen doorbrengen”.ILT heeft Brinkman daarbij als werkgever aangemerkt ten aanzien van alle personen die binnen haar onderneming belast zijn met het besturen van vrachtauto’s, omdat is bevonden dat planning en organisatie van het vervoer en de aansturing van de chauffeurs plaatsvindt onder gezag en regie van Brinkman.
De arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde3] is beëindigd op 26 april 2017, door een ontslag op staande voet. [geïntimeerde3] heeft onder het maken van aanspraak op de transitievergoeding en een billijke vergoeding in het ontslag als zodanig berust.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
I. te veroordelen om aan FNV ten aanzien van betalingsperiode 11 van 10 werknemers van Brinkman urenstaten en bijbehorende salarisstroken toe te zenden, op straffe van een dwangsom;
ad I) de dwangsom is bepaald op € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-
ad III): de toewijzing zich beperkt tot de beide met name genoemde vennootschappen en de dwangsom is bepaald op € 5.000,- per keer met een maximum van € 100.000,-:
ad IV tot en met VI): de wettelijke verhoging is beperkt tot 25%;
ad VII): de dwangsom is bepaald op € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 100.000,-.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Dat laat onverlet dat, anders dan Brinkman betoogt, [geïntimeerden 2 t/m 4] c.s. in eerste aanleg wel een spoedeisend belang hadden bij hun vordering, nu die ziet op vergoeding van een aanmerkelijk inkomensverlies. De kantonrechter heeft in eerste aanleg derhalve terecht het spoedeisend belang aangenomen. In zoverre faalt grief I.
c.s. hebben in hoger beroep belang bij het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vonnis in eerste aanleg voor zover het betreft de periode tot het einde van de arbeidsovereenkomsten, in het bijzonder met het oog op de vraag of zij gehouden zijn tot terugbetaling van wat zij ontvangen hebben, terwijl Brinkman (een spiegelbeeldig) belang heeft bij vernietiging van dat vonnis. Ook hebben partijen belang bij een beoordeling van het vonnis in eerste aanleg met het oog op de daarin uitgesproken kostenveroordeling.
grief V.
In zoverre dient het bestreden vonnis te worden vernietigd en slaagt grief II, zij het op een andere grond dan daarvoor aangevoerd. Die gronden behoeven bij gebrek aan belang daarbij geen verdere bespreking.
1. De werkgever is gehouden in overeenkomsten van onderaanneming, die in of
Naar het oordeel van het hof komt het er daarbij op aan of sprake is van een zodanig nauwe band van het vervoer met het Nederlandse grondgebied dat gezegd kan worden dat de buitenlandse chauffeurs door hun werkgevers (Brinkman Trans Holland Spzoo en/of Trans Holland Service) op het Nederlandse grondgebied aan Brinkman ter beschikking zijn gesteld.
voornoemd daarvan de “administrator” is. Hoewel niet is gebleken van een formele vennootschapsrechtelijke (zeggenschaps)verhouding tussen Brinkman enerzijds en de Poolse en Moldavische onderneming anderzijds, rijst uit een en ander wel het beeld op dat de Poolse en Moldavische onderneming anders dan als formele werkgever van de chauffeurs, feitelijk geen zelfstandige rol vervulde bij de transporten waarvoor haar chauffeurs werden ingeschakeld, maar dat alles dat het vervoer betrof onder de paraplu van Brinkman vanuit Nederland plaatsvond. De vermelding van de naam Brinkman in de namen van de Poolse en Moldavische onderneming versterken dat beeld nog eens.
Voor het hof staat, bij gebreke aan bewijstukken voor deze stelling van Brinkman, voorshands onvoldoende vast dat dit daadwerkelijk het geval is, zodat FNV haar belang bij haar vorderingen heeft behouden.
Brinkman voert aan dat zij echter niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de controle en handhaving van de Rij- en rusttijdenverordening bij haar charters.
Verwevenheid tussen Brinkman en de buitenlandse ondernemingen is op zichzelf onvoldoende om Brinkman normadressaat te maken.
6.De slotsom
7.De beslissing
- laat de rechtsgevolgen in stand van de veroordeling uitgesproken onder 6.6 voor zover die zien op de periode tot 26 april 2017;
- laat de rechtsgevolgen in stand van de veroordeling uitgesproken onder 6.7 voor zover die zien op de periode tot 1 maart 2018;