ECLI:NL:GHARL:2018:6955

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
200.196.910/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskosten en reputatieschade in kort geding tussen werkgever en werknemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep in een kort geding tussen Inter Access B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de daarbij horende financiële verplichtingen, waaronder de betaling van loon en juridische kosten. De werknemer had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Inter Access, waarin zij onder andere veroordeling vroeg tot betaling van achterstallig loon en juridische kosten, alsook een verbod op schadelijke uitlatingen over haar reputatie. De kantonrechter had in zijn vonnis de vorderingen van de werknemer grotendeels toegewezen, maar Inter Access ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Het hof oordeelde dat het spoedeisend belang voor de gevraagde voorzieningen niet langer aanwezig was, waardoor het vonnis van de voorzieningenrechter werd vernietigd. De vordering tot integrale vergoeding van proceskosten werd afgewezen, omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van de wederpartij. Het hof concludeerde dat de werknemer niet als volledig in het ongelijk gestelde partij kon worden beschouwd, en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het hof legde ook een dwangsom op aan Inter Access voor het doen van schadelijke uitlatingen over de werknemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.196.910/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5123889 MV EXPL 16-82)
arrest in kort geding van 31 juli 2018
in de zaak van
Inter Access B.V.,
gevestigd te Hilversum,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
Inter Access,
advocaat: mr. W. Sleijfer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.J. Lichtenveldt, kantoorhoudend te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 januari 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit de op 20 juni 2018 gehouden comparitie van partijen. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op basis van het door Inter Access ten behoeve van de comparitie van partijen overgelegde procesdossier en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
Inter Access heeft in hoger beroep, samengevat, gevorderd het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juli 2016 te vernietigen, [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie meent te moeten vaststellen, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in rechtsoverweging 1 onder a tot en met g van het bestreden vonnis nu daartegen geen grieven zijn ontwikkeld en deze feitenvaststelling het hof juist voorkomt. Toegevoegd is één passage uit het bestreden vonnis.
2.2
[geïntimeerde] is op 1 november 2014 bij Inter Access in dienst getreden, laatstelijk in de functie van Sectordirecteur Overheid, tegen een salaris van € 5.718,- (bruto) per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.3
Partijen hebben een gebruikersovereenkomst gesloten voor de aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde leaseauto. In de gebruikersovereenkomst is, onder meer, de volgende bepaling opgenomen:
"Indien gebruiker, om welke reden dan ook, het dienstverband beëindigt, is gebruiker verplicht de auto over te dragen aan de werkgever. Een uitzondering geldt voor de navolgende situatie.
Indien gebruiker een leaseauto heeft besteld naar eigen voorkeur en wensen gedurende het dienstverband of in het geval dat de werkgever reeds de leaseauto van haar gebruiker van een vorige werkgever heeft overgenomen, geldt dat de gebruiker de leaseauto ofwel meeneemt naar de volgende werkgever ofwel de kosten die vroegtijdige beëindiging van het leasecontract met zich meebrengt, voldoet aan de werkgever indien de gebruiker besluit het dienstverband te beëindigen.
Als de auto doorgegeven kan worden aan een nieuwe gebruiker in een vergelijkbare c.q. vervangende functie dan kan de werkgever besluiten om deze regeling te doen vervallen".
2.4
Met een brief van 28 april 2016 heeft [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst opgezegd. Deze is per 1 juni 2016 geëindigd.
2.5
In een e-mailbericht van 28 april 2016 heeft [B] , CEO van Inter Access, onder meer aan [geïntimeerde] geschreven:
"In navolging van ons persoonlijke gesprek van hedenmorgen bevestig ik middels deze email de ontvangst van de ontslagbrief en deel ik je mede dit ontslag te aanvaarden.
Afhandeling zal plaatsvinden conform de reguliere afwikkeling waarbij SLTN zich zal inspannen inzake de lease auto kwestie.
Ik zal zelf contact opnemen met je toekomstige werkgever Oracle om je vertrek vanuit SLTN in goed onderling overleg met Oracle af te stemmen."
2.6
Oracle heeft [geïntimeerde] per e-mail op 19 mei 2016 het volgende geschreven:
"Zoals besproken bevestig ik hierbij dat er met Oracle een zgn. "Sign On" bonus van 10.000,- Euro bij het in dienst treden is afgesproken. Deze bruto vergoeding minus aftrek van de wettelijk verplichte inhoudingen zal bij de eerste salarisbetaling op jouw bankrekening worden overgemaakt."
2.7
In een e-mailbericht van 19 mei 2016 schrijft [geïntimeerde] vervolgens aan Inter Access:
"Hierbij de bevestiging dat het geld dat ik van Oracle heb gekregen een bonus is en daarmee onderdeel van mijn variabele beloning."
2.8
[geïntimeerde] heeft in de maand mei 2016 geen betaling van Inter Access ontvangen. Inter Access heeft op het salaris (en de eindafrekening van het dienstverband) van [geïntimeerde] in die maand een bedrag van € 10.000,- ingehouden.
2.9
Blijkens het vonnis van de kantonrechter is namens Inter Access bij de mondelinge behandeling verklaard "
dat de door [geïntimeerde] gevorderde kosten voor haar juridische bijstand toewijsbaar zijn mits [geïntimeerde] in het gelijk wordt gesteld."

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in conventie), samengevat, gevorderd veroordeling van Inter Access:
a. zich te onthouden van uitspraken die de reputatie en goede naam van [geïntimeerde] schaden, op straffe van een dwangsom;
b. tot betaling van loon ter hoogte van € 11.596,66 bruto en € 246,33 netto, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
c. tot betaling van juridische advieskosten ad € 5.300,-;
d. tot betaling van de proceskosten.
3.2
Inter Access heeft in eerste aanleg (in voorwaardelijke reconventie), samengevat, gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 10.306,20, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis in kort geding van 14 juli 2016, samengevat,
in conventie:
a. Inter Access verboden uitspraken te doen die de reputatie en de goede naam van [geïntimeerde] schaden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. Inter Acces veroordeeld tot betaling van € 11.365,06 bruto en € 246,33 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 15% en wettelijke rente;
c. Inter Access veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,- (te vermeerderen met btw) wegens juridische advieskosten;
d. Inter Access veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
in voorwaardelijke reconventie
de vordering van Inter Access afgewezen met haar veroordeling in de kosten van de procedure in conventie en reconventie.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
In de procedure bij de kantonrechter ging het over een viertal hoofdzaken: een (aan Inter Access) op te leggen verbod op reputatie en goede naam schadende uitspraken, een vordering tot betaling (door Inter Access) van loon (€ 11.365,06 en € 246,33), een vordering tot betaling (door Inter Access) van juridische advieskosten ad € 5.300,- en een vordering tot betaling (door [geïntimeerde] ) van € 10.306,22 wegens de beëindiging van het leasecontract van de door Inter Access aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde auto.
4.2
Wat betreft de gevorderde beëindigingskosten is Inter Access na het nu besproken vonnis van de kantonrechter een bodemprocedure gestart. Die bodemprocedure is aanhangig bij dit hof (zaaknummer 200.235.278/01). Tegen de beslissing van de kantonrechter in diens vonnis in kort geding van 14 juli 2016 over de beëindigingskosten zijn om die reden door Inter Access geen grieven ingediend. Ook tegen de beslissing van de kantonrechter inzake de loonbetaling aan [geïntimeerde] zijn geen grieven opgeworpen. Het vonnis waarvan beroep kan daarom in zoverre worden bekrachtigd.
4.3
Wel zijn grieven ontwikkeld met betrekking tot het uitgesproken verbod tot het doen van de reputatie en goede naam van [geïntimeerde] schadende uitspraken (grieven 1 tot en met 3) én de toekenning van de vordering inzake de proceskosten (grief 4). Die grieven worden hierna besproken.
Verbod
4.4
De kantonrechter heeft het belang van [geïntimeerde] bij de gevorderde voorziening van voldoende gewicht geacht om tot het treffen van een voorziening over te gaan. Daarbij werd Inter Access verboden uitlatingen te doen die de reputatie en goede naam van [geïntimeerde] zouden schaden. Inter Access komt in haar
grieven 1, 2 en 3op tegen dat oordeel. Zij bestrijdt dat er aanleiding was en is voor het geven van die voorziening.
4.5
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat zij geen belang meer heeft bij het gevraagde verbod. Het gevolg van die stellingname is dat moet worden vastgesteld dat geen spoedeisend belang meer bestaat bij het treffen van de gevraagde voorziening, dat het vonnis van de kantonrechter in zoverre moet worden vernietigd en de vordering in zoverre alsnog moet worden afgewezen. De grieven 1, 2 en 3 slagen.
Proceskosten
4.6
De kantonrechter heeft de gevorderde proceskosten (grotendeels) toegewezen op basis van de overweging dat door Inter Access ter zitting van de kantonrechter is verklaard dat die kosten toewijsbaar zijn mits [geïntimeerde] in het gelijk wordt gesteld. In
grief 4komt
Inter Access op tegen dat oordeel. Zij betwist gehouden te zijn tot betaling van die kosten omdat door haar niet onzorgvuldig is gehandeld. Zij heeft slechts een rechterlijk oordeel willen krijgen over de beëindigingskosten en is er niet op uit geweest [geïntimeerde] op kosten te jagen. Subsidiair voert zij aan dat de kosten in kwestie buitensporig hoog zijn.
4.7
Blijkens het vonnis van de kantonrechter heeft Inter Access in eerste aanleg de vordering van [geïntimeerde] op het nu besproken punt toewijsbaar geoordeeld voor het geval [geïntimeerde] door de kantonrechter in het gelijk zou worden gesteld. Die mededeling houdt niet in een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 Rv. Van een gerechtelijke erkentenis in de zin van die bepaling is immers slechts sprake indien een partij in een geding uitdrukkelijk de waarheid erkent van een of meer stellingen van de wederpartij. De enkele mededeling dat de vordering toewijsbaar is houdt niet in een dergelijke uitdrukkelijke erkenning. Het staat Inter Access dus vrij de vordering in hoger beroep alsnog te betwisten.
4.8
[geïntimeerde] heeft in haar inleidende dagvaarding gesteld dat, in haar visie, in afwijking van het liquidatietarief de volledige kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Reden daarvoor is, aldus [geïntimeerde] , de onzorgvuldige en ongefundeerde handelwijze van Inter Access. Aldus wenst [geïntimeerde] dus niet een veroordeling te krijgen op basis van door haar gemaakte redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub c BW) maar is de grondslag van haar vordering dat de door haar gevorderde kosten volledig betrekking hebben op kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de procedure bij de kantonrechter en dat vergoeding van die kosten op basis van het
(gebruikelijke) liquidatietarief geen recht doet aan de schade (in de vorm van proceskosten) die zij lijdt als gevolg van het onzorgvuldig handelen van Inter Access.
4.9
Algemeen uitgangspunt is dat voor vergoeding van volledige proceskosten slechts ruimte is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dat zal het geval zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM
(HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
4.1
Dit algemene uitgangspunt ziet in het bijzonder op situaties waarin een vordering aanhangig is gemaakt, de gedaagde kosten maakt om zich tegen die vordering te verweren en de gedaagde die kosten integraal vergoed wenst te zien. In het onderhavige geval gaat het, in conventie, echter om een vordering die [geïntimeerde] aanhangig heeft gemaakt en waarin [geïntimeerde] , als eiseres, een integrale vergoeding van proceskosten wenst te zien. Genoemde uitgangspunten naar die situatie vertalend en daarbij in acht nemend de feitelijke stellingen van [geïntimeerde] , is plaats voor een integrale vergoeding van proceskosten indien de wederpartij (Inter Access) zich zodanig heeft gedragen dat zij, gelet op de belangen van [geïntimeerde] , van het voeren van verweer had behoren af te zien gelet op de evidente ongegrondheid daarvan. Van een dergelijke ongegrondheid is sprake indien Inter Access het wel gevoerde verweer heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
4.11
De kwestie die tot verdeeldheid tussen partijen heeft geleid, is de vraag of [geïntimeerde] een vergoeding moet betalen voor de, aan haar wensen aangepaste, lease-auto na haar opzegging van het dienstverband met Inter Acces. Die kwestie is geëscaleerd tot een kwestie die ook omvatte verrekening door Inter Access van die vergoeding met het [geïntimeerde] nog toekomende salaris en uitlatingen van de CEO van Inter Access over [geïntimeerde] in de richting van haar nieuwe werkgever, Oracle ( [geïntimeerde] zou "geld in eigen zak gestoken hebben"). Van de door Inter Access in conventie bij wege van verrekening en in voorwaardelijke reconventie gepretendeerde vordering inzake de beëindigingskosten kan, wat daarvan verder ook zij, niet gezegd worden dat deze gebaseerd was op feiten en omstandigheden waarvan Inter Access de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen en/of dat deze op voorhand geen kans van slagen had, gebaseerd als het standpunt van Inter Acces was op de tussen partijen gesloten overeenkomst op dat punt. De uitlatingen van de CEO van Inter Access, wat daarvan verder ook zij, zijn evenmin zodanig dat verweer tegen de gestelde onrechtmatigheid ervan bij voorbaat tot mislukken gedoemd was. Voor de toegepaste verrekening geldt hetzelfde. Er is, zo concludeert het hof, sprake van een, wellicht nodeloos, geëscaleerd conflict waarin de rechter kennelijk moet oordelen over de beschreven geschilpunten, maar dat is, al met al, onvoldoende om tot een andere vergoeding van proceskosten over te gaan dan op basis van het liquidatietarief. Grief 4 slaagt.
Proceskostenveroordeling
4.12
Nu de grieven slagen rijst de vraag of de proceskostenveroordeling die de kantonrechter heeft uitgesproken in stand kan blijven. De, ook financieel, onmiskenbaar belangrijkste inzet van het kort geding was de loonvordering, in het bijzonder het feit dat Inter Access verrekening had toegepast van nog verschuldigd loon met de gepretendeerde beëindigingsvergoeding voor de lease-auto. Die vordering raakte een van de belangrijkste verplichtingen van de werkgever, te weten die tot betaling van loon. De beide andere vorderingen waren een sequeel van het hoog opgelopen geschil over de verschuldigdheid van die beëindigingsvergoeding en de verrekening daarvan met het loon. Gegeven het oordeel van de kantonrechter dat de loonvordering terecht was en het beroep op verrekening faalde is daarom aannemelijk dat Inter Access ook in de kosten veroordeeld zou zijn indien de gevraagde verbodsvordering en de vordering tot betaling van de volledige proceskosten zouden zijn afgewezen. Aan beoordeling van de vraag of de verbodsvordering op inhoudelijke gronden had moeten worden afgewezen (zoals Inter Access stelt) wordt daarom niet toegekomen.

5.De slotsom

5.1
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis op de desbetreffende onderdelen moet worden vernietigd.
5.2
Het zwaartepunt van de zaak in hoger beroep ligt voor Inter Access bij de kwestie van het uitlatingenverbod. Op dat punt slagen de grieven weliswaar, maar dat is niet het gevolg van een inhoudelijke beoordeling die tot afwijzing van de vordering had moeten leiden. Aan een inhoudelijk oordeel wordt ook niet toegekomen in het kader van de proceskostenveroordeling door de kantonrechter omdat die in overwegende mate steunt op de loonvordering en afwijzing van het beroep op verrekening. [geïntimeerde] is daarom niet als (volledig) in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. De kosten van het hoger beroep worden op die grond gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 14 juli 2016, voor zover daarbij
- Inter Access is veroordeeld om haar medewerkers of andere vertegenwoordigers geen uitspraken die de reputatie en goede naam van [geïntimeerde] schaden te laten doen aan Oracle Nederland B.V. en de aan Oracle Nederland B.V. gelieerde ondernemingen omtrent de afwikkeling van de gebruikersovereenkomst betreffende de door Inter Access aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde leaseauto, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding, met een maximum van € 50.000,00 en
- Inter Access is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 5.000,- (te vermeerderen met btw);
en, in zoverre opnieuw recht doende,
wijst af de desbetreffende vorderingen van [geïntimeerde] ;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, voor zover aan hoger beroep onderworpen, voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijs af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, mr. M.E.L. Fikkers en mr. W.A. Zondag en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.