ECLI:NL:GHARL:2018:6719

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
200.230.570/01 en 200.230.624/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en omgangsrecht in het belang van minderjarigen na ontvoering door de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn drie minderjarige kinderen en het recht op omgang. De vader had de kinderen zonder toestemming van de moeder meegenomen naar Hongarije, wat leidde tot zijn arrestatie en een gevangenisstraf. De rechtbank Overijssel had eerder het gezag van de vader geschorst en later beëindigd, en de vader was in hoger beroep gegaan tegen deze beslissingen. Het hof oordeelde dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de vader, gezien zijn eerdere gedrag en de impact daarvan op de kinderen en de moeder, niet in staat is om het gezag uit te oefenen. De moeder, die de hoofdopvoeder is, heeft recht op bescherming tegen de vader, die een gevaar voor de kinderen kan vormen. Het hof bekrachtigde de eerdere beslissingen van de rechtbank en oordeelde dat de vader voorlopig geen recht op omgang heeft, omdat dit schadelijk zou zijn voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De vader moet eerst werken aan het herstellen van vertrouwen voordat omgang kan worden overwogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.230.570/01 (gezag) en 200.230.624/01 (omgang)
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/205822 / FA RK 17-1911 (gezag) en C/08/200137 / ES RK 17-1544 (omgang))
beschikking van 19 juli 2018
inzake zaaknummer 200.230.570/01
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.H. Westerhof-Dijkstra te Zwolle,
en inzake zaaknummer 200.230.624/01
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.H. Westerhof-Dijkstra te Zwolle.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar een tweetal afzonderlijke beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 september 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

zaaknummer 200.230.570/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 december 2017;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de moeder met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Achten van 19 januari 2018 met productie(s).
zaaknummer 200.230.624/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 december 2017;
- het verweerschrift van de moeder met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Achten van 19 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Westendorp-Dijkstra van 7 maart 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Westerhof-Dijkstra van 11 juni 2018 met productie(s).
beide zaaknummers
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2018 gezamenlijk plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten en tolken in de Arabische taal; de heer [B] (Wbtv-nummer [0000] ) respectievelijk mevrouw
[C] (Wbtv-nummer [0001] ). Namens de raad is de heer [D] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn in Syrië geboren:
- [in] 2011 [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] );
- [in] 2013 [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), en
- [in] 2015 [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ).
3.2
In december 2015 hebben de moeder en de kinderen zich in het kader van gezinshereniging bij de vader gevoegd die eerder dat jaar naar Nederland was gevlucht.
In april 2016 is de moeder met de kinderen naar een blijf-van-mijn-lijf-huis gevlucht. Na twee weken zijn zij teruggekeerd naar de vader, maar in augustus 2016 zijn zij wederom naar de vrouwenopvang vertrokken.
3.3
Op 31 maart 2017 heeft de moeder een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank.
3.4
De vader heeft de kinderen tijdens een bezoekmoment op 19 mei 2017 zonder toestemming van de moeder meegenomen. Hij en de kinderen zijn op 30 mei 2017 aangetroffen in Hongarije. De vader is aangehouden en gevangen genomen. Op 3 juni 2017 zijn de kinderen in Nederland herenigd met de moeder. Sindsdien verblijven zij op een voor de vader geheime plek.
3.5
Bij beschikking van 2 juni 2017 heeft de rechtbank Overijssel op verzoek van de raad het gezag van de vader over de kinderen met ingang van 2 juni 2017 geschorst op grond van artikel 1:268 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek (BW).
3.6
Bij de bestreden beschikking eindigend op nummer 17-1544 is - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.7
Bij vonnis van 22 december 2017 is de vader wegens het onttrekken van minderjarigen aan het wettig gezag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Als bijzondere voorwaarde is - onder meer - gesteld dat de vader op geen enkele wijze - direct noch indirect - contact opneemt en/of onderhoudt met de moeder en de kinderen, tenzij met voorafgaande uitdrukkelijke instemming van de reclassering, zo lang de reclassering dit nodig acht.
3.8
De vader is op 25 mei 2018 in vrijheid gesteld.

4.De omvang van het geschil

zaaknummer 200.230.570/01
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
22 september 2017. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt de beschikking van 22 september 2017 te vernietigen en de raad alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de beschikking van 22 september 2017 te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen en de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen.
zaaknummer 200.230.624/01
4.5
Tussen partijen is in geschil het recht van de vader op omgang met en informatie over de kinderen. Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de vader de omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd ontzegd en bepaald dat de moeder niet gehouden is de vader op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden betreffende de kinderen als bedoeld in artikel 1:377b BW.
4.6
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief I ziet op de omgang en grief II op de informatieplicht. De vader verzoekt de bestreden beschikking van 22 september 2017 te vernietigen wat betreft de omgangs- en informatieregeling en in zoverre een bijzondere curator te benoemen die een plan van aanpak dient te maken met betrekking tot het contactherstel tussen de vader en de kinderen en voorts te bepalen dat de moeder de vader door tussenkomst van [E] eenmaal per drie maanden dient te informeren over belangrijke aangelegenheden de kinderen betreffende dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
4.7
De moeder voert verweer en zij verzoekt de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen en de beslissingen van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

zaaknummer 200.230.570/01
5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Ingevolge lid 2 van genoemd artikel kan het gezag van de ouder ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits aan het eerste lid is voldaan.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouder(s) de belangen van het kind voorop staan. Het kind heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting.
5.3
De vader voert aan dat het meenemen van de kinderen naar het buitenland een wanhoopsdaad is geweest naar aanleiding van het doorzetten van de echtscheiding door de moeder. De vader erkent daarmee een grote misstap te hebben begaan en stelt spijt te hebben van zijn handelen. Hij stelt duurzaam bereid te zijn om te accepteren dat de kinderen bij hun moeder opgroeien en dat hij een vader op afstand zal zijn. De vader wil er alles aan doen om op termijn het vertrouwen van de moeder te herwinnen. Voor de veiligheid van de moeder en de kinderen hoeft niet te worden gevreesd, aldus de vader.
5.4
Het hof leest in de grief van de vader en de daarop door en namens hem gegeven toelichting geen andere relevante stellingen dan hij in eerste aanleg heeft aangevoerd en die de rechtbank gemotiveerd en op goede gronden heeft verworpen. Het hof neemt die motivering - na eigen onderzoek - over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
5.5
Namens de vader is ter zitting betoogd dat de bestreden beslissing van 22 september 2017 op dat moment volkomen begrijpelijk was. Die beslissing is primair ingegeven door de destijds bestaande zorgen over de veiligheid van de kinderen en de moeder, aldus de vader. Hun veiligheid wordt volgens de vader thans echter in belangrijke mate gewaarborgd doordat inmiddels op 22 december 2017 een veroordelend strafvonnis is gewezen. Daarbij is bepaald dat de vader gedurende drie jaar geen contact met de moeder en de kinderen mag zoeken. Beëindiging van het gezag vindt de vader daarom niet (meer) nodig.
5.6
Hoewel het veiligheidsaspect in de beslissing van de rechtbank over het gezag inderdaad een zwaarwegend argument is, staat dat niet op zichzelf. Het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC) heeft geconcludeerd dat de moeder het gevaar loopt slachtoffer te worden van eergerelateerd geweld door de vader en sluit niet uit dat de vader de kinderen opnieuw zal proberen te ontvoeren. De vader heeft al laten zien dat hij er niet voor terugdeinst om de kinderen daadwerkelijk ongeoorloofd mee te nemen naar het buitenland. Of het thans in een strafrechtelijk kader van kracht zijnde contactverbod voldoende is om dit voortaan te voorkomen is nog maar de vraag. Aannemelijk is wel dat het voor een ouder zonder gezag praktisch gezien lastiger is om met een kind de landsgrenzen te passeren dan voor een ouder met (gedeeld) gezag. Zodoende gaat van de civielrechtelijke maatregel tot beëindiging van het gezag van de vader een extra beschermende werking uit. Ook kan bij eenhoofdig gezag van de moeder de geheime plaatsing van de kinderen naar alle waarschijnlijkheid beter worden gewaarborgd.
Daarbij komt dat de moeder in de relatie tot de vader al jaren in angst leeft en voortdurend onder hoogspanning staat. Ook voor de - kort gezegd - ontvoering in mei/juni 2017 hebben de politie en [E] al meermalen bemoeienis met het gezin gehad vanwege huiselijk geweld, terwijl zij toen nog maar relatief kort in Nederland verbleven. De schorsing en later de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beëindiging van het gezag van de vader heeft de moeder, en dus ook de kinderen, de afgelopen tijd de nodige mentale rust gebracht. Vanaf de vrijlating van de vader uit de gevangenis is de stress in het gezin van de moeder echter weer toegenomen. De moeder heeft last van paniekaanvallen en kampt met slaap- en eetproblemen. Zij staat onder behandeling van een psycholoog. De kinderen, met name [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , laten sinds zij weten dat de vader op vrije voeten is (hernieuwd) zorgelijk gedrag zien. Zij zijn bang om naar school te gaan en durven niet buiten te spelen. De school constateert volgens de moeder ook zorgen over de kinderen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan hetgeen door of namens de moeder is verteld over haar gemoedstoestand en die van de kinderen. Onder deze omstandigheden kan van de moeder, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet worden verlangd dat zij met de vader over belangrijke beslissingen over de kinderen overlegt. De moeder is, althans was de laatste jaren de hoofdopvoeder en de stabiele factor in het leven van de kinderen. Het is in het belang van de nog zeer jonge [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] dat hun (momenteel) enige verzorgende ouder niet overvraagd wordt. De kans dat gedwongen communicatie met de vader, hetgeen inherent is aan gedeeld gezag, de draagkracht van de moeder overstijgt lijkt bijzonder groot. Dat de veiligheidsrisico's via de strafrechtelijke weg inmiddels mogelijk zijn gereduceerd maakt dit niet anders. De impact van het hele gebeuren op de (geestelijke) gezondheid van de moeder en haar dagelijks functioneren moet niet worden onderschat. Bovendien vindt het hof de situatie dat de moeder voor eventuele (vervolg)behandelingen van de kinderen afhankelijk is van de toestemming van de vader hoogst onwenselijk. Het is immers juist de vader die de kinderen in een onveilige situatie heeft gebracht waardoor zij een traumatische ervaring hebben opgedaan. De gevolgen daarvan zijn tot op de dag van vandaag nog zichtbaar. Desondanks geeft de vader geen blijk van enig inzicht in de belevingswereld van de kinderen. Hoewel de vader zegt dat zijn verblijf in het buitenland met de kinderen een soort vakantie voor hen was en dat zij hebben genoten van hun samenzijn, laat het gedrag van de kinderen nadien zien dat zij angstig zijn en het een en ander te verwerken hebben.
Tot slot ziet het hof in het door de strafrechter opgelegde contactverbod op zich reeds een contra-indicatie voor gezag van de vader. Niet valt in te zien hoe de vader als gevolg van dit verbod de komende jaren feitelijk invulling kan geven aan het ouderlijk gezag.
5.7
Voor zover de vader zijn standpunt heeft gehandhaafd dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voldoende zijn om de veiligheid van de kinderen te garanderen, onderschrijft het hof de visie van de raad. Deze maatregelen van kinderbescherming zijn in de situatie van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] niet passend. De kinderen hebben het naar omstandigheden namelijk goed bij de moeder. Hoewel er zeker aandachtspunten zijn in de opvoedingssituatie bij de moeder is zij bereid vrijwillige hulpverlening te aanvaarden. Daarom bestaat geen aanleiding om haar gezag te beperken.
5.8
Alles overziend is het hof van oordeel dat de rechtbank het gezag van de vader over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] terecht heeft beëindigd. Uit een oogpunt van kinderbescherming is dat in het belang van deze kinderen noodzakelijk.
zaaknummer 200.230.624/01
5.9
De rechter ontzegt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.11
Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Indien het belang van de minderjarige dit vereist kan de rechter, op verzoek of ambtshalve, bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
5.12
De vader stelt dat het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen van groot belang is dat hij als vader in beeld blijft en dat het contact met hem weer zorgvuldig wordt opgebouwd. De vader vindt dat de wensen en mogelijkheden van de kinderen daarbij leidend dienen te zijn. Onder verwijzing naar artikel 12 IVRK stelt de vader in dit verband de benoeming van een bijzondere curator voor, bij voorkeur een kinderpsycholoog. Het afschermen van de vader vormt een rechtstreekse bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen, aldus de vader. De vader is van mening dat het mogelijk is dat de moeder hem informatie over de kinderen verstrekt zonder het risico te lopen dat haar verblijfplaats bij hem bekend wordt, bijvoorbeeld via [E] (of een soortgelijke instantie) of haar advocaat.
5.13
Het hof leest ook in deze grieven van de vader en de daarop door en namens hem gegeven toelichting geen andere relevante stellingen dan hij in eerste aanleg heeft aangevoerd en die de rechtbank gemotiveerd en op goede gronden heeft verworpen. Het hof neemt die motivering - na eigen onderzoek - over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
5.14
Ontzegging van de omgang vindt de vader om dezelfde reden als onder 5.5 genoemd ten aanzien van het gezag niet (meer) nodig. Hoewel het veiligheidsaspect in de beslissing van de rechtbank over de omgang en informatie net als bij het gezag een belangrijke factor is, staat dat ook hier niet op zichzelf. Overigens ziet het hof alleen al door het - kort gezegd - strafrechtelijke contactverbod op korte termijn geen reële mogelijkheden voor omgang tussen de vader en de kinderen.
Daarbij komt dat de kinderen door de wijze waarop de vader misbruik van zijn gezag heeft gemaakt zodanige schade hebben opgelopen dat welk contact met de vader dan ook vooralsnog in strijd is met hun zwaarwegende belangen. Uit het raadsrapport van 3 augustus 2017 blijkt dat de gebeurtenissen die tot de strafrechtelijke veroordeling van de vader hebben geleid voor de kinderen bijzonder ingrijpend zijn geweest. Wat er ook exact gebeurd is gedurende de dagen dat zij met de vader "op reis" waren, voldoende staat vast dat het voor de kinderen (destijds nog maar vijf, vier en twee jaar oud) traumatisch is geweest om zo ineens van hun moeder te worden weggerukt. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vertoonden kort na hun "reis" met de vader zorgelijk en angstig gedrag waarvoor zij zich onder behandeling van een psycholoog hebben moeten stellen. In de daarop volgende maanden is het de moeder en de kinderen gelukt om een hernieuwd evenwicht te vinden in hun dagelijks leven. Het ging naar omstandigheden weer goed met de kinderen. De heftige reactie van met name [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op het recente nieuws over de vrijlating van de vader, zoals weergegeven onder 5.6, bevestigt enkel dat in het leven van de kinderen voorlopig geen ruimte is voor de vader. Alleen al het horen van zijn naam en het denken aan de vader bezorgt de kinderen angst. Hetzelfde geldt overigens voor de moeder. Zij heeft geen enkel vertrouwen in de vader. Momenteel wordt bezien of de kinderen en de moeder nog traumabehandelingen nodig hebben.
Met de raad is het hof van oordeel dat de vader op termijn wel weer in beeld moet komen voor de kinderen. Herstel van contact behoort echter pas tot de mogelijkheden als de ouders weer enig, hoe minimaal ook, vertrouwen in elkaar hebben. Het initiatief daarvoor ligt bij de vader. Hij is immers degene geweest die de eerder met [E] over de omgang gemaakte veiligheidsafspraken heeft geschonden. Bovendien heeft de vader tot nu toe geen enkel inzicht in de angsten van de kinderen en de moeder getoond. Wil de vader bij de moeder een begin van vertrouwen terugwinnen dan lijkt het onontkoombaar dat hij hulp zoekt om inzicht te krijgen in de effecten van zijn handelen en is het van essentieel belang dat hij de rechterlijke uitspraken respecteert en geen toenadering zoekt tot de vrouw. In de tussentijd is het aan de moeder om te proberen de kinderen te ontlasten van hun huidige negatieve vaderbeeld.
5.15
De moeder is niet alleen het vertrouwen in de vader, maar ook in de hulpverlening verloren. Een eerdere geheime verblijfplaats van de moeder en de kinderen is door toedoen van de destijds betrokken hulpverleners bij de vader bekend geraakt waardoor de moeder en de kinderen opnieuw moesten verhuizen. Daarnaast houdt de moeder de op dat moment ter bescherming van haar en de kinderen betrokken instanties mede verantwoordelijk voor de ontvoering van de kinderen door de vader. Als gevolg van haar negatieve ervaringen vertrouwt de moeder geen enkele intermediair om de vader van informatie over de kinderen te voorzien. Zodoende zal ook het niet rechtstreeks aan de vader verschaffen van informatie over de kinderen zoveel stress en spanningen oproepen bij de moeder dat dit zijn weerslag zal hebben op de kinderen. Daarom acht het hof welke vorm van informatieverschaffing dan ook strijdig met de belangen van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
5.16
In het licht van al het vorenstaande bestaat voor benoeming van een bijzondere curator geen aanleiding. Van een belangenstrijd tussen de moeder en de kinderen als bedoeld in artikel 1:250 BW is niet gebleken. Ook anderszins valt niet in te zien wat in de gegeven omstandigheden de toegevoegde waarde van een bijzondere curator voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zou kunnen zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Overijssel van 22 september 2017, zittingsplaats Zwolle, met zaaknummers C/08/205822 / FA RK 17-1911 en C/08/200137 / ES RK 17-1544;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en M. Weissink, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 19 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.