ECLI:NL:GHARL:2018:6692

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
200.230.789/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en de gevolgen voor de achternaam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning door de vader, verweerder in hoger beroep, omdat dit zou betekenen dat [de minderjarige1] de achternaam van de vader zou krijgen. De moeder heeft aangegeven dat de erkenning door de vader geen invloed zal hebben op haar relatie met [de minderjarige1], maar haar bezwaar is voornamelijk gericht op de naamswijziging. De vader heeft de kinderen [de minderjarige2] en [de minderjarige3] erkend en de ouders hebben gezamenlijk gezag over deze kinderen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 9 oktober 2017 de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige1]. Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de belangen van de moeder en de minderjarige. Het hof concludeert dat de erkenning door de vader de belangen van de moeder niet schaadt en dat er geen reden is om de toestemming tot erkenning te weigeren. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.230.789/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/429000/FL RK 16-2503)
beschikking van 12 juli 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M.M. Pater te Emmeloord,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.D.H. Lesmeister te Almere,
en
Mr. [C] in haar hoedanigheid van bijzondere curator van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ),
gevestigd te [D] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Almere,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 9 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 januari 2018;
- het verweerschrift van de vader;
- het verweerschrift van de bijzondere curator met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Pater van 8 juni 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de vader is zijn advocaat verschenen. Ook is verschenen de bijzondere curator. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende rol, de heer [E] verschenen. Namens de stichting is de heer
[F] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens deze relatie zijn geboren:
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010,
- [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2011.
Na het verbreken van de relatie in februari 2016, is [in] 2016 [de minderjarige1] , voornoemd, geboren. De drie kinderen zijn woonachtig bij de moeder.
3.2
De vader heeft [de minderjarige2] en [de minderjarige3] erkend. De ouders oefenen samen het gezag over deze twee kinderen uit. Het gezag over [de minderjarige1] berust bij de moeder.
3.3
Op 25 juli 2017 zijn de kinderen voor de duur van 12 maanden, tot 24 juli 2018, onder toezicht gesteld van de GI.
3.4
Bij beschikking van 13 december 2017 is door de rechtbank een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] vastgesteld. Deze regeling is, nadat door de GI op 19 januari 2018 een schriftelijke aanwijzing aan de vader was gegeven, door de GI stopgezet.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank -voor zover hier van belang- aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] .
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] . De moeder verzoekt -naar het hof begrijpt- de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de verlening van de vervangende toestemming tot erkenning, te vernietigen en het inleidende verzoek van de man inhoudende om vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige1] alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans de grief van de moeder ongegrond te verklaren.
4.4
De bijzondere curator voert eveneens verweer en verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
5.2
De moeder heeft ter zitting opnieuw aangegeven dat er wat haar betreft geen twijfel bestaat over het gegeven dat de vader de verwekker is van [de minderjarige1] . Ook namens de vader is in hoger beroep betoogd dat er geen twijfel bestaat over het biologisch vaderschap. Nu partijen dit ook al ten overstaan van de curator hebben aangegeven en dit standpunt bij de rechtbank hebben gehandhaafd, zal ook het hof hiervan uitgaan.
5.3
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat het enige pijnpunt voor de moeder bij erkenning van [de minderjarige1] door de vader er in is gelegen, dat [de minderjarige1] als gevolg van de erkenning door de vader diens achternaam zal krijgen. De moeder zou graag zien dat [de minderjarige1] haar achternaam zal blijven behouden. De bijzondere curator, de GI en de raad hebben ter zitting aangegeven dat bij erkenning door de vader de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige1] niet geschaad zullen worden. Het hof is van oordeel dat de weerstand van de moeder tegen de naamswijziging geen grond vormt om de toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] te weigeren. Alleen wanneer is gebleken dat erkenning van [de minderjarige1] door de vader de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige1] en/of de belangen van [de minderjarige1] zal schaden kan het hof afzien van het geven van toestemming tot erkenning aan de vader. Van een dergelijke situatie is, naar het oordeel van het hof, niet gebleken. De moeder heeft ter zitting immers nadrukkelijk verklaard dat, wanneer de vader wel toestemming zal krijgen tot erkenning van [de minderjarige1] , de verhouding tussen haar en [de minderjarige1] geenszins zal veranderen, ook niet als [de minderjarige1] de achternaam van de vader gaat dragen.
5.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] betreft, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
9 oktober 2017, voor zover het de vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] betreft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, I.M. Dölle en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 12 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.