ECLI:NL:GHARL:2018:6627

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
200.237.432/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2004, onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Noord | Drenthe. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met deze ondertoezichtstelling en stelt dat het goed gaat met [de minderjarige1] en dat zij en haar dochter voldoende hulp ontvangen. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 juni 2018, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar de vader en de GI niet. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het rapport van de raad van 18 januari 2018, waarin wordt gesteld dat [de minderjarige1] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de onderlinge strijd tussen de ouders en schoolproblemen. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling op goede gronden is uitgesproken en dat de wettelijke vereisten zijn voldaan.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter deels bekrachtigd en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling voor de periode na 14 november 2018 aangehouden. Tevens is er een vervolg zitting gepland op 25 oktober 2018, waarbij de GI en andere betrokkenen worden opgeroepen om informatie te verstrekken over de ontwikkeling van [de minderjarige1].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.237.432/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/121634 / JE RK 18-26 )
beschikking van 10 juli 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.N. Cats te Emmen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regie Noord Nederland, gevestigd te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,

2.de gecertificeerde instelling

Stichting Jeugdbescherming Noord | Drenthe,
gevestigd te Assen,
verder te noemen: de GI
.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 april 2018;
- een brief van de raad van 8 mei 2018 met producties(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2004, is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer
[C] verschenen. De GI en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder met de vader is [de minderjarige1] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] . Voor het huwelijk van de ouders is de broer van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [in] 2000 geboren. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.2
Bij inleidend verzoek heeft de raad de kinderrechter verzocht om [de minderjarige1] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van twaalf maanden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 14 februari 2018 tot 14 februari 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
14 februari 2018. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] af te wijzen.
4.2
De raad heeft ter zitting verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich niet verenigen met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] . Zij stelt dat het (nu) goed met [de minderjarige1] gaat, dat zowel zij als [de minderjarige1] (voldoende) hulp krijgen en dat zij ook beiden alle hulp, die zij in het vrijwillige kader aangeboden krijgen, accepteren. Een ondertoezichtstelling is volgens de moeder bovendien een te zwaar middel.
5.3
Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] echter op goede gronden uitgesproken. Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.4
Uit het raadsrapport van 18 januari 2018 blijkt dat [de minderjarige1] ernstig in haar sociale en emotionele ontwikkeling worden bedreigd. [de minderjarige1] wordt al lange tijd blootgesteld aan de onderlinge strijd van de ouders waarbij de kinderen bij de strijd worden ingezet en zij tevens worden belast met volwassenproblematiek. Daarnaast was sprake van fors schoolverzuim waarvoor er een jeugdreclasseringsmaatregel van kracht is. Er is sprake van een sterkte band tussen de moeder en de kinderen waarbij [de minderjarige1] zich bewust is van de negatieve mening en gevoelens van de moeder richting de vader. Dit heeft gevolgen voor het vaderbeeld nu en op de langere termijn en de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige1] . [de minderjarige1] zit klem in de huidige situatie waarbij zij onvoldoende ruimte ervaart om het contact met de vader te herstellen. De raad is van mening dat hulp niet alleen gericht dient te zijn op [de minderjarige1] maar dat de moeder en de vader hun eigen handelen met hulp moeten veranderen om voor [de minderjarige1] een optimale ontwikkeling te bewerkstelligen. De moeder en [de minderjarige1] zijn volgens de raad mijdend in het accepteren van hulp waardoor continuïteit van de hulpverlening niet gewaarborgd is. Uit informatie van het Sociaal Team komt naar voren dat de moeder hulp opstart maar deze hulp vervolgens voortijdig stopzet. Het Sociaal Team en [D] vinden volgens de raad een systeemgerichte aanpak belangrijk, maar de moeder wil hieraan niet mee werken en wijst andere alternatieven af. De moeder heeft in haar beroepschrift en ter zitting gesteld dat zij inmiddels hulp heeft ingeschakeld via [D] . Het is het hof echter niet duidelijk geworden hoe deze hulp precies vorm zal krijgen en in hoeverre deze ook daadwerkelijk opgestart zal worden. Wel heeft de moeder ter zitting aangegeven dat zij individuele hulp wil voor de kinderen en haarzelf om dingen (met name uit het verleden zo begrijpt het hof) te verwerken en dat zij binnen haar gezin eigenlijk geen probleem ziet. Het hof constateert dat dit niet strookt met het eerdere advies van het Sociaal team en [D] dat juist een systeemgerichte aanpak, gelet op de geconstateerde problematiek in de opvoedingssituatie, aan de orde is. Daarbij blijft de echtscheidingsproblematiek nu liggen en is de moeder heel stellig dat zij niet met de vader aan tafel wil om te werken aan hun onderliggende problematiek. Het lijkt er nog steeds op dat de moeder slechts hulpverlening accepteert, voor zover deze voldoet aan haar eigen wensen en ideeën, ook als hier door betrokken deskundigen anders over wordt gedacht. Daarnaast heeft de raad ter zitting bericht dat de jeugdreclasseringsmedewerkster die bij [de minderjarige1] betrokken is, mevrouw [E] , heeft aangegeven somber te zijn over de mogelijkheden van [de minderjarige1] om over te gaan naar de volgende klas en dat [de minderjarige1] van school af moet als ze blijft zitten. Naar het oordeel van het hof staat derhalve nog geenszins vast dat de schoolproblemen van [de minderjarige1] voorbij zijn.
5.5
Ter zitting van het hof is gebleken dat er, in strijd met expliciete bepalingen daarover uit het Besluit Jeugdwet, vanuit de GI op dat moment, ruim vier maanden na het uitspreken van de ondertoezichtstelling, nog geen contact was gelegd met [de minderjarige1] en de moeder. De GI is ook niet ter zitting verschenen en de raad heeft ter zitting aangegeven twee weken geprobeerd te hebben in contact te treden met de GI maar zonder succes. Het hof acht dit alles zeer kwalijk en geenszins in het belang van [de minderjarige1] . Echter, het enkele feit dat de ondertoezichtstelling tot op heden niet goed wordt uitgevoerd is voor het hof geen reden om het verzoek van de raad alsnog af te wijzen nu naar het oordeel van het hof aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] op dit moment nog steeds is voldaan. Wel vindt het hof het aan de orde om deze zaak nader te volgen. Het hof zal daartoe de termijn van de ondertoezichtstelling verkorten, in die zin dat het verzoek in eerste instantie voor negen maanden, derhalve tot 14 november 2018, zal worden toegewezen en het verzoek voor het overige zal worden aangehouden. Op
25 oktober 2018te 10.15 uur zal er vervolgens weer een zitting bij het hof plaatsvinden. Het hof gaat ervan uit dat de GI dan ook ter zitting aanwezig zal zijn. Het hof wil uiterlijk 2 weken voor de zitting een plan van aanpak van de GI ontvangen, alsook recente informatie over de ontwikkeling van [de minderjarige1] (waaronder over het verloop van de jeugdreclassering, de schoolgang en de hulpverlening vanuit [D] ). Deze beschikking geldt dan als een oproeping aan alle partijen en belanghebbenden voor die zitting op 25 oktober 2018. [de minderjarige1] zal ook weer uitgenodigd worden door het hof om haar mening te geven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels te bekrachtigen en voor het overige aan te houden en aldus te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 februari 2018, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot
14 november 2018;
houdt het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , geboren [in]
2004, aan voor zover deze ziet op de periode vanaf 14 november 2018;
roept de moeder, de raad, de vader en de GI op voor het vervolg van de mondelinge behandeling in de zaak met zaaknummer 200.237.432/01 op 25 oktober 2018 om 10.15 uur in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden;
bepaalt dat de GI uiterlijk op 11 oktober 2018 de onder 5.5 genoemde informatie in het geding dient te brengen en hiervan een kopie dient te sturen aan de moeder, de vader en de raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, A.W. Beversluis en
M.P. den Hollander, bijgestaan door mrs. M. Marsnerova als griffier, en is op 10 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.