ECLI:NL:GHARL:2018:6589

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
200.224.222/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van geleasede auto op straffe van verbeurte van dwangsommen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de teruggave van een geleasede auto, een Peugeot, die in het bezit was van de appellante. De appellante, die de auto van haar ouders had overgenomen, was in eerste aanleg door de kantonrechter veroordeeld tot afgifte van de auto aan PSA Financial Services Nederland B.V., de leasemaatschappij. PSA had de ouders van de appellante gedagvaard omdat zij tekort waren geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de kredietovereenkomst. De kantonrechter had de kredietovereenkomst ontbonden en afgifte van de auto bevolen, met verbeurte van dwangsommen voor elke dag dat de appellante in gebreke bleef.

In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat het pandrecht op de auto was komen te vervallen door de ontbinding van de kredietovereenkomst. Het hof oordeelde echter dat de ontbinding van de kredietovereenkomst niet automatisch leidde tot het vervallen van het pandrecht. Het hof bevestigde dat het pandrecht nog steeds van kracht was en dat de appellante verplicht was de auto aan PSA af te geven. De grieven van de appellante werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter.

Daarnaast werd de appellante veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door PSA waren gemaakt. Het hof stelde de kosten vast op € 716,- voor griffierecht en € 759,- voor salaris advocaat, met een toevoeging voor nakosten. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.224.222/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5384218 \ CV EXPL 16-10771)
arrest van 17 juli 2018
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M.A. Jansen, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
PSA Financial Services Nederland B.V. ,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
PSA,
advocaat: mr. E.H.J. Slager, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
16 mei 2017 dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter), heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 augustus 2017,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties, die ook reeds in eerste aanleg waren overgelegd).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft
het hof arrest bepaald.
2.3.
[appellante] vordert in het hoger beroep - kort samengevat - om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de kantonrechter van 16 mei 2017 te vernietigen en de vordering van PSA af te wijzen met veroordeling van PSA in de kosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.5.) van het vonnis van 16 mei 2017. Aangevuld met een enkel feit dat in hoger beroep is komen vast te staan gaat het om het volgende.
3.2.
PSA is een lease- en financieringsmaatschappij. Zij verstrekt financieringen voor de
aanschaf van personen- en bedrijfswagens, onder andere in de vorm van huurkoop en
doorlopend krediet.
3.3.
Op 21 juni 2010 hebben [B] en [C] (de ouders van [appellante] ) met PSA een kredietovereenkomst gesloten met het contractnummer [00000] . Hierbij heeft PSA een kredietfaciliteit verschaft aan de ouders van [appellante] tot een maximumbedrag van
€ 9.500,-. De ouders van [appellante] hebben met het hen aldus ter beschikking gestelde bedrag van € 9.500,- een Peugeot aangeschaft model 206, type 1.4, bouwjaar 2010, met het kenteken [00-YYY-0] (hierna: de Peugeot). Tot zekerheid van terugbetaling van het krediet hebben de ouders van [appellante] ten behoeve van PSA een bezitloos pandrecht op de Peugeot gevestigd. Nadat de ouders van [appellante] tekort waren geschoten in de nakoming van de kredietovereenkomst heeft PSA op 1 september 2014 de ouders van [appellante] gesommeerd tot afgifte van de Peugeot.
3.4.
Op 4 september 2014 is het kenteken van de Peugeot overgeschreven op naam van [appellante] .
3.5.
PSA heeft de ouders van [appellante] gedagvaard op 27 augustus 2015. PSA heeft
hierbij aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de ouders van [appellante] tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de kredietovereenkomst.
3.6.
De kantonrechter heeft bij inmiddels in kracht van gewijsde gegaan vonnis van
20 januari 2016 de kredietovereenkomst tussen PSA en de ouders van [appellante] ontbonden en afgifte bevolen van het onderpand (de Peugeot) op straffe van verbeurte van een dwangsom. Op dat moment had [appellante] de Peugeot in haar bezit. PSA heeft (via haar gemachtigde) op 5 april 2016 een brief gestuurd aan [appellante] met het verzoek tot afgifte van de Peugeot. Aan dit verzoek is niet voldaan door [appellante] .
3.7.
Bij brief van 14 april 2016 heeft [C] (vader), onder meer, aan de deurwaarder geschreven:
"(…) het kenteken is altijd in bezit geweest en geheel legaal aan onze dochter op naam gezet toen zij 23 werd en geen extra verzekeringspremie hoeft te betalen.(…)"
3.8.
Op 21 juli 2016 is er ten laste van de ouders van [appellante] executoriaal beslag tot verkrijging van afgifte gelegd op de Peugeot op het woonadres van [appellante] . In het proces-verbaal van de deurwaarder is de volgende passage opgenomen:
"mij begeven naar het adres [a-straat 1] te [A][toevoeging hof: woonadres [appellante] ],
alwaar ik telefonisch sprak met mevrouw [appellante] , die mij mee deelde de auto te hebben gekocht van haar ouders, gerekwireerden en geen toestemming gaf de auto in te nemen(…)"
3.9.
Op 22 mei 2017 is het (thans bestreden) vonnis aan [appellante] betekend en is bevel gedaan tot afgifte van de auto en tot betaling van de kosten, waarbij dwangsommen zijn aangezegd. Op 18 juli 2017 heeft de deurwaarder de auto onder zich genomen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
PSA heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd [appellante] te bevelen tot teruggave aan haar van de Peugeot, inclusief de daarbij behorende sleutels en een compleet kentekenbewijs op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor elke dag dat [appellante] hiermee in gebreke blijft en met veroordeling in de proceskosten, waaronder de nakosten. PSA legt aan haar vordering ten grondslag dat er een pandrecht rust op de Peugeot ten gunste van PSA op grond waarvan zij afgifte kan vorderen.
4.2.
[appellante] heeft primair gesteld dat gelet op het bepaalde in de overeenkomst tussen haar ouders en PSA het pandrecht op de Peugeot is komen te vervallen, omdat ¾ van de kredietsom is voldaan. Subsidiair heeft zij gesteld dat de Peugeot van meet af aan haar eigendom is geweest.
4.3.
De kantonrechter heeft, kort weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] het bevel gegeven over te gaan tot teruggave van Peugeot met de daarbij behorende sleutels en een compleet kentekenbewijs op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag, voor elke dag dat [appellante] na betekening van dit vonnis hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1.
In de toelichting op
grief Iheeft [appellante] gesteld dat PSA jegens haar de vordering tot afgifte van de Peugeot heeft gebaseerd op het ten behoeve van PSA gevestigde pandrecht op de Peugeot. Volgens [appellante] was dit pandrecht komen te vervallen door ontbinding bij vonnis van 20 januari 2016 door de kantonrechter van de betreffende overeenkomsten. Ten onrechte heeft de kantonrechter dan ook geoordeeld dat de vordering van PSA kon worden toegewezen, nu de Peugeot niet langer was verpand, aldus [appellante] .
5.2.
PSA heeft aangevoerd dat bij vonnis van de kantonrechter van 20 januari 2016 de kredietovereenkomst is ontbonden, maar niet de overeenkomst tot verpanding waarop de afgifte van de auto is gebaseerd. In de procedure tussen PSA en de ouders van [appellante] heeft de kantonrechter vastgesteld dat er sprake is van een geldig pandrecht en geoordeeld dat de Peugeot moet worden afgegeven aan PSA. Nu het pandrecht op de Peugeot rustte en de Peugeot zich onder [appellante] bevond, rustte op haar de verplichting om deze aan PSA af te geven.
5.3.
Het hof overweegt als volgt. De Peugeot waarvan PSA afgifte vordert is op
21 juni 2010 verpand aan PSA. In het hoger beroep heeft [appellante] uitsluitend nog aangevoerd dat het pandrecht als gevolg van de ontbinding van de kredietovereenkomst is teniet gegaan. Het hof volgt haar hierin niet. Bij vonnis is uitsluitend de kredietovereenkomst ontbonden en niet de overeenkomst tot verpanding. Het enkele feit van ontbinding van de kredietovereenkomst brengt niet mee dat het pandrecht is teniet gegaan. De grief faalt.
5.4.
Grief IIricht zich tegen de het opleggen van dwangsommen en de (maximum)hoogte ervan. Volgens [appellante] heeft PSA tegen haar een overbodige procedure gevoerd, nu zij na het vonnis van 20 januari 2016 de mogelijkheid had om tot verhaal over te gaan en heeft PSA gewacht tot het maximum aan dwangsommen op grond van het vonnis van
20 januari 2016 was verbeurd alvorens de executie tot afgifte voort te zetten. Het maximum staat volgens haar in geen verhouding tot de waarde van de Peugeot en hetgeen in de procedure tussen PSA en haar ouders aan dwangsommen is opgelegd.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Het vonnis van 20 januari 2016 is tussen PSA en de ouders van [appellante] gewezen en kan niet tegen [appellante] ten uitvoer worden gelegd. De dwangsom, zoals in deze procedure is gevorderd, dient als dwangmiddel om de veroordeelde partij een bepaalde handeling te laten verrichten of juist daarvan af te zien. De dwangsom behoeft niet in verhouding te staan tot de eventuele schade en dient een effectieve prikkel te geven aan de veroordeelde partij. De dwangsom heeft tot doel de werkelijke nakoming van een verbintenis te verzekeren. Op 5 april 2016 heeft PSA [appellante] voor het eerst aangeschreven tot afgifte, waaraan zij geen gevolg heeft willen geven, maar ook daarvoor heeft [appellante] te kennen gegeven niet mee te willen werken aan afgifte. Het lag dan ook op de weg van PSA om de kantonrechter in te schakelen om [appellante] te dwingen tot afgifte en aan die verplichting tot afgifte een dwangsom te verbinden. Dat [appellante] , zoals zij stelt, het maximum aan dwangsommen is verbeurd, had zij kunnen voorkomen door tijdige afgifte van de Peugeot. Grief II faalt eveneens.
5.6.
Grief IIIdie ziet op de proceskostenveroordeling, heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en deelt het lot hiervan.
De slotsom
5.7.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.8.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van PSA zullen worden vastgesteld op € 716,- aan verschotten (griffierecht) en op € 759,- aan salaris advocaat conform het liquidatietarief (1 punt/tarief I: € 759,- sinds 1 mei 2018) en de nakosten als in het dictum vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
16 mei 2017;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PSA vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 759,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, B.J.H. Hofstee en J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2018.