ECLI:NL:GHARL:2018:6566

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
200.175.825/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bewijslevering inzake sloopovereenkomst tussen gemeente en Metis Beheer B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Metis Beheer B.V. tegen de Gemeente Coevorden. De kern van het geschil betrof de vraag of de gemeente zich had verbonden tot de sloop van een oud pand, het Waterschapsgebouw, in het kader van een masterplan. Metis had de bewijslast om aan te tonen dat er een overeenkomst was gesloten met de gemeente over deze sloop. Het hof nam de inhoud van een eerder tussenarrest over en constateerde dat er getuigenverhoren hadden plaatsgevonden. De getuigenverklaringen, waaronder die van een architect en een wethouder, gaven echter onvoldoende steun aan de stelling van Metis. De architect verklaarde dat hij niet bij de contractbesprekingen aanwezig was geweest en de wethouder gaf aan dat er geen afspraak was gemaakt over de sloop. Het hof concludeerde dat Metis niet in het bewijs was geslaagd en dat de eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland moesten worden bekrachtigd. Metis werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.825/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98467 / HA ZA 13-107)
arrest van 17 juli 2018
in de zaak van
Metis Beheer B.V.,
gevestigd te Zwolle,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Metis,
advocaat: thans mr. A.J. ter Wee, kantoorhoudend te Meppel,
tegen
Gemeente Coevorden,
gevestigd te Coevorden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. W. Boonstra, kantoorhoudend te Arnhem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 juni 2017 hier over. Ingevolge dit tussenarrest hebben op 23 oktober 2017 en 9 februari 2018 getuigenverhoren plaatsgevonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna heeft eerst Metis (onder overlegging van een productie) en vervolgens de gemeente een akte genomen.
1.3
Ten slotte zijn de aanvullende stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Het hof heeft Metis toegelaten te bewijzen dat tussen de gemeente en de heer [A] is overeengekomen dat de gemeente de bebouwing tussen de markt en De Vlijt zou slopen. Voor een goed begrip van de achtergrond van die stelling zal het hof hieronder eerst een afbeelding opnemen die onderdeel uitmaakt van het masterplan van [B] . Deze door de raadsheer-commissaris nader ingevulde afbeelding is gebruikt bij het verhoor van getuige [C] (in het tussenarrest [C] genoemd, en in de kop van het proces-verbaal ook als [C] c.q. [C] aangeduid) en is aan het daarvan opgemaakte proces-verbaal gevoegd. Met de bebouwing is bedoeld het Waterschapsgebouw. De markt staat ook bekend als de boompjesmarkt. De groene arcering duidt op het inmiddels gerealiseerde nieuwe stadhuis.
2.2
Getuige [C] heeft in algemene zin verklaard dat het gehele project in goed vertrouwen door zijn kantoor (architectenbureau B+O) is begeleid, in samenspraak met [B] , de gemeente en [A] . Centraal stond daarbij dat alle partijen tot uitgangspunt namen de totale kwaliteit van dit hele project. Dat had een aantal elementen die bij elkaar kwamen: het kasteel met het Landschrijvershuis (gouverneurshuis of gouvernement) met de bijbehorende tuin, de as naar de brug, het nieuwe gemeentehuis, de zichtas vanaf de markt, de markt zelf, de kademuur en de verbouwing van De Vlijt. Voor zijn gevoel waren de betrokken partijen met dit alles op weg naar de totale realisatie van alle onderdelen van het masterplan, dus ook de sloop van het Waterschapsgebouw en het realiseren van nieuwbouw op die plaats. Meer specifiek heeft deze getuige verklaard over de op verzoek van de gemeente gerealiseerde uitbouw aan de oostzijde van De Vlijt en gedeeltelijke afbraak aan de westzijde. Die operatie was volgens hem kostbaarder en tijdrovender dan de in eerste instantie geplande uitbouw aan de westzijde. Het verzoek daartoe hield naar zijn zeggen verband met de wens om De Vlijt vanaf de markt zichtbaar te laten zijn.
[C] verklaart te hebben begrepen dat de gemeente met [A] was overeengekomen dat de gemeente met dat doel de bebouwing zou slopen. Daarmee bedoelt hij het Waterschapsgebouw, dat hij beschrijft als een gedateerd en verstorend element in de zichtas vanaf de markt naar De Vlijt.
Bij de contractbesprekingen tussen de gemeente en [A] is [C] echter niet aanwezig geweest. Over wat tussen die partijen is afgesproken, kan hij dus uit eigen wetenschap niets verklaren. Onduidelijk is daarmee waarop zijn verklaring is gebaseerd over wat de gemeente en [A] ten aanzien van de sloop van het Waterschapsgebouw hebben afgesproken. Aan dat onderdeel van de verklaring komt daarom onvoldoende bewijskracht toe.
2.3
De eveneens gehoorde getuige [D] , die als wethouder bij dit project betrokken is geweest, heeft niets verklaard dat aan het probandum kan bijdragen. In tegendeel, hij heeft opgemerkt dat de crisis die in 2008 is uitgebroken mede aanleiding was tot het besluit van het toenmalige college (waar hij deel van uitmaakte) het Waterschapsgebouw niet af te breken. Dat besluit viel volgens hem op een moment dat er door de raad nog geen besluit over was genomen. Met [A] was volgens hem niet de afspraak gemaakt dat hij er op kon rekenen dat het wel doorging.
2.4
In een ook nog overgelegde schriftelijke verklaring van [E] wordt slechts in algemene termen gesproken over de gemeente, die zich rondom 2012 meer verplicht voelde ten opzichte van [A] dan je in eerste instantie zou mogen verwachten, en over toezeggingen die volgens [A] in die periode zouden zijn gedaan omtrent de door hem opgezette exploitatie van Kasteel Coevorden/Hotel De Vlijt. Enige onderbouwing van de stelling waarvan bewijs is opgedragen, kan het hof in die verklaring niet ontdekken.
2.5
De conclusie luidt dat Metis niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Omdat het hof handhaaft wat het in het tussenarrest voor het overige heeft overwogen, leidt dat tot de conclusie dat alle grieven falen en dat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd. Metis zal in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen (tariefgroep II, 3 punten).
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 1 oktober 2014 en 6 mei 2015;
veroordeelt Metis in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 711,- voor verschotten en op € 3.222,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van de uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Metis in de nakosten, begroot op € 157,--, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,-- in geval Metis niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van deze uitspraak, althans van de veertiende dag na de datum van de uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. L. Janse en mr. D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2018.