ECLI:NL:GHARL:2018:654

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
16/00616
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2016. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, nadat de Inspecteur van de Belastingdienst de bezwaren van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 485 voor het tijdvak van 5 juni 2014 tot en met 4 september 2014, waarbij ook een boete van € 485 was opgelegd.

Belanghebbende stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het Hof oordeelde dat het bezwaarschrift pas op 27 mei 2015 door de Inspecteur was ontvangen, terwijl de bezwaartermijn op 15 mei 2015 was verstreken. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig bezwaar had ingediend. De Inspecteur had de onjuistheid van de stellingen van belanghebbende bewezen door te verwijzen naar de datum van het poststempel op de enveloppe van het bezwaarschrift.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werden geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
nummer 16/00616
uitspraakdatum: 23 januari 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2016, nummer LEE 15/3293, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratie(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 5 juni 2014 tot en met 4 september 2014 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (hierna te noemen: MRB) opgelegd ten bedrage van € 485. Bij beschikking is een boete opgelegd van eveneens € 485.
1.2
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 26 april 2016 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2017 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was van 5 juni 2014 tot 11 september 2014 houder van het motorrijtuig met kenteken [0-YYY-00] . Op 27 juni 2014 is het motorrijtuig onderworpen aan een controle.
2.2
De Inspecteur heeft, met dagtekening 19 februari 2015, aan belanghebbende een vooraankondiging van een naheffingsaanslag in de MRB met boete toegezonden. In dit schrijven stelt de Inspecteur dat bij de hiervoor – onder 2.1 – bedoelde controle is gebleken dat het motorrijtuig, waarvoor MRB naar het kampeerautotarief was betaald, niet voldeed aan de voorwaarden welke de wet aan dat tarief stelt.
2.3
Met dagtekening 2 april 2015 heeft de Inspecteur de bestreden naheffingsaanslag en de boete opgelegd.
2.4
Op 27 mei 2015 heeft de Inspecteur een bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen.
2.5
In de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2
Er is niet gesteld of gebleken dat de naheffingsaanslag en/of boetebeschikking, beide met dagtekening 2 april 2015, niet op de voorgeschreven wijze voordien bekend zijn gemaakt. Dit betekent dat de laatste dag van de bezwaartermijn, mede gelet op het bepaalde in de Algemene termijnenwet, 15 mei 2015 was.
4.3
Belanghebbendes bezwaarschrift, gedagtekend 12 april 2015, is door de Inspecteur ontvangen op 27 mei 2015. Op de enveloppe waarin het bezwaarschrift per post aan de Inspecteur is toegezonden staat een poststempel met de datum 26 mei 2015. Gelet hierop moet worden aangenomen dat het bezwaarschrift op 26 mei 2015 ter post is bezorgd, derhalve ruim na afloop van de bezwaartermijn.
4.4
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Nu hij deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, volgt het Hof belanghebbende daarin, gelet op het vorenoverwogene, niet. Voor het bezwaar tegen de bestreden boetebeschikking kan de niet-ontvankelijkheid slechts worden uitgesproken indien de Inspecteur de onjuistheid van de stellingen van belanghebbende heeft bewezen (vgl. HR 10 april 2009, nr. 08/02908, ECLI:NL:HR:2009:BI0550). In dit verband heeft belanghebbende gesteld dat hij het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd. De Inspecteur, op wie de last rust aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift tegen de boetebeschikking te laat is ingediend, slaagt daar evenwel in met zijn verwijzing naar de datum van de poststempel op de enveloppe. Nu de boetebeschikking, gedagtekend 2 april 2015, voordien door belanghebbende is ontvangen en het daartegen ingediende bezwaarschrift na ommekomst van de bezwaartermijn ter post is bezorgd, is ook het bezwaar tegen de boetebeschikking te laat ingediend.
4.5
Niet gesteld of gebleken is dat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de indiening van het bezwaarschrift na afloop van de termijn als verschoonbaar in de zin van artikel 6:11 van de Awb kan worden aangemerkt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 23 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 januari 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.