Uitspraak
1.[appellant1] ,wonende te [A] ,
Geïntimeerde zal hierna MedCos worden genoemd.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 7 november 2017 houdende de bepaling van een comparitie van partijen,
de berichten van partijen dat zij in verband met onderhandelingen geen behoefte hebben aan een comparitie en het hof verzoeken af te zien van het houden van de, op 18 april 2018 geplande, comparitie van partijen,
3.De vaststaande feiten
In artikel 6 van die overeenkomst is een concurrentiebeding opgenomen, dat als volgt luidt:
"(…)2) Het[is de]
General Manager niet geoorloofd binnen en buiten Nederland gedurende 1 1/2 jaar na het beëindigen der dienstbetrekking op enigerlei wijze direct of indirect betrokken te zijn bij activiteiten, verkoop, inkoop en verhuur van medisch en/of cosmetische apparatuur in het bijzonder IPL en/of Micro Skin Polish en/of laser apparatuur, en/of microdermabrasie evenals producten en diensten die direct of indirect hiermee te maken hebben, dit alles aan en ten behoeve van particulieren, bedrijven en instellingen, die met deze apparatuur, producten en diensten te maken hebben, en al dan niet in dienst van bedrijven en instellingen met betrekking tot deze apparatuur, producten en diensten.(…)4) De General Manager gaat ermee akkoord, dat de producten en diensten, zoals genoemd in dit artikel, uitgebreid worden met producten en diensten, die MCS[hof: MedCos]
wel voert, maar niet genoemd heeft, of producten en diensten, die MCS in de toekomst in haar pakket zal opnemen.
In reconventie hebben [appellanten] c.s. gevorderd, samengevat en voor zover van belang, te verklaren voor recht dat de producten van Beautytek niet concurrerend zijn met die van MedCos. Zij hebben daarbij tevens aangevoerd geen banden te hebben gehad met Beautytek. Subsidiair hebben zij vernietiging, althans matiging van de concurrentiebedingen gevorderd, zodanig dat zij na de beëindiging van het dienstverband vrijelijk actief mogen zijn in de cosmetische branche, in ieder geval in Nederland en België. Meer subsidiair hebben zij met terugwerkende kracht een vergoeding van € 5.000,- per maand gevorderd voor de duur van de concurrentiebedingen, voorts betaling van achterstallig loon en achterstallige provisie, een verhuisvergoeding aan [appellant1] , en veroordeling van MedCos tot betaling van schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen.
In reconventie heeft de rechtbank de gevraagde verklaring voor recht afgewezen, evenals de vordering tot schadevergoeding.
De vorderingen met betrekking tot de concurrentiebedingen, loon, provisie en verhuisvergoeding heeft de rechtbank verwezen naar de kantonrechter, omdat die vorderingen betrekkelijk zijn tot een arbeidsovereenkomst en daarom tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Grief II is gericht tegen de afwijzing van de vordering van [appellant2] tot betaling van provisie en achterstallig salaris.
ten aanzien van de concurrentiebedingen (grief I)
Toetsingskader is of in verhouding met het door de bedingen te beschermen belang van MedCos [appellant2] en/of [appellant1] door die bedingen onbillijk benadeeld zijn (art. 7:653 (oud) BW).
[appellanten] c.s. hebben niet aangevoerd dat zij vanwege hun werkervaring uitsluitend op die (beperkte) markt zijn aangewezen. Zij hebben wel aangevoerd, maar niet (voldoende) onderbouwd dat de concurrentiebedingen het hun niettemin onmogelijk hebben gemaakt om ander werk te vinden binnen de cosmetische branche. Zij hebben zich slechts beroepen op een drietal sollicitaties, waarbij zij vanwege die bedingen zouden zijn afgewezen. Eén van die sollicitaties betreft het bedrijf Beautytek. Dat is echter een bedrijf waarvan juist is komen vast te staan dat die op dezelfde markt opereert als MedCos. Van de andere twee bedrijven, Talboom BV en Elha cosmetics BV, hebben [appellanten] c.s. niet onderbouwd dat zij inderdaad zijn afgewezen vanwege de bedingen. Daarmee hebben [appellanten] c.s. onvoldoende onderbouwd dat de bedingen hun daadwerkelijk hebben belet om elders binnen de cosmetische branche, maar buiten de deelmarkt van MedCos, werkzaam te zijn.
Daarnaast stelt [appellant2] dat hij op basis van de bij de arbeidsovereenkomst behorende bonusregeling (productie 4 bij de conclusie van antwoord/conclusie van eis) over 2008/2009 nog aanspraak heeft op een provisie van € 9.400,- ter zake van verkopen in Nederland, en dat hij op basis van door hem in oktober 2007 met MedCos (in de persoon van dhr. [C] ) gemaakte afspraak over provisie verkopen in België - een provisie van € 1.000,- per verkocht apparaat, waarbij verkopen in 2007 niet zouden meetellen - nog aanspraak heeft op de gevorderde bonus (van € 45.200,-), eveneens over 2008/2009.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de akte echter genoegzaam dat de wijziging van eis alleen strekte tot het herformuleren van de vordering tot vernietiging, althans matiging van de concurrentiebedingen, en niet strekte tot een algehele wijziging van eis.
"2. De met door [appellant2]ondertekende arbeidsovereenkomst met MCS en daarbij behorende bijlage 1 d.d. 7 maart[hof: de bonusregeling]
, zijn onverbrekelijk onderdeel van deze vaststellingsovereenkomst (…)(...)
"Het document-technische deelonderzoek leverde geen bevindingen op die als
'De configuratie van overeenkomstige kenmerken kan als ondersteuning voor het schrijverschap van de heer [appellant2] worden beschouwd, is echter niet specifiek en daarmee niet bewijskrachtig genoeg om een substantiële uitspraak in één van de gebruikelijke waarschijnlijkheidsgradaties te kunnen treffen”
Verder ontbreekt iedere onderbouwing waaruit kan blijken dat in 2008/2009 inderdaad apparaten zijn verkocht in België. Zeker gelet op de hoogte van die provisieaanspraak kon [appellant2] als onderbouwing daarvan niet volstaan met enkel een op zichzelf niets zeggend overzicht.