Partijen hebben elkaar in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 29 april 2015 in totaal twaalf brieven geschreven. De inhoud van een aantal van die brieven luidt, voor zover relevant, als volgt:
Brief van [geïntimeerden] aan [appellant] d.d. 3 september 2014:
“In opdracht van ons heeft op 26 augustus j.l. een landmeter de positie van het hekwerk t.o.v. de kadastrale erfgrens digitaal bepaald. (…)
De uitkomst van deze meting zijn verrassend. De kadastrale erfgrens ligt gemiddeld 50 cm ten zuiden van het geplaatste hekwerk. Bij navraag naar de verschillen tussen de door uw cliënt genoemde waardes en de vermelde waardes op de tekening zijn de verschillen waarschijnlijk te wijten aan niet bij het Kadaster gedocumenteerde verbouwingen aan de woning van perceel [straatnaam] . (…)”
Brief van [appellant] aan [geïntimeerden] d.d. 23 februari 2015:
“Zoals bekend, is op 18 december 2014 door de heer [medewerker kadaster] van het kadaster een grensreconstructie uitgevoerd. U heeft gezien dat hij een aantal ijzeren palen heeft geplaatst op het midden van de kadastrale erfafscheiding. De grenspaal in het midden (tussenpunt) kon niet op de grens worden geplaatst doordat op deze plaats het hekwerk staat.”
Brief van [geïntimeerden] aan [appellant] d.d. 11 maart 2015:
“Uit de grensreconstructie uitgevoerd op 18 december 2014 door het kadaster is gebleken dat de voorste piket niet op de juiste plaats heeft gestaan. Het achterste piket is ongewijzigd gebleven en de middelste piket is voor het eerst tijdens de grensreconstructie van 2014 geplaatst. Met deze nieuwe informatie blijkt dat het in 2008 geplaatste hekwerk deels op eigen perceel, deels op de erfgrens en deels op het perceel van uw cliënt staat.
Op grond van deze uitkomst zullen wij op redelijke termijn het hekwerk verplaatsen voor zover deze op het perceel van uw cliënt, dan wel op de erfgrens staat.
Om deze werkzaamheden te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk dat uw cliënt zijn medewerking verleent en ons toestaat om tijdens de werkzaamheden zijn erf te betreden.”
Brief van [geïntimeerden] aan [appellant] d.d. 2 april 2015:
“In uw brief [d.d. 25 maart 2015, rb] stelt u aanvullende en voor ons nieuwe eisen, waaronder het verwijderen van de inspectieput.
Omdat deze put geplaatst is door de gemeente [woonplaats] , hebben wij contact opgenomen met de gemeente. Wij hebben de gemeente verzocht ons van informatie te voorzien over de in 2003 geplaatste put. Deze informatie kan nieuwe inzichten geven inzake de erfgrens.
U zult begrijpen dat wij de behandeling van uw verzoeken opschorten totdat wij alle informatie van de gemeente [woonplaats] hebben mogen ontvangen.”
Brief van [geïntimeerden] aan [appellant] d.d. 29 april 2015:
“De gemeente [woonplaats] heeft ons medegedeeld dat zij de in 2003 geplaatste inspectieputten op de afzonderlijke erven van de bewoners geplaatst heeft. De erfafscheiding in 2003 werd bepaald door een heg.
Middels navraag bij de vorige bewoner van perceel [straatnaam] , dhr. [de vorige eigenaar] , is gebleken dat deze heg al voor 1976 als erfafscheiding aanwezig was.
In 2004 heeft uw cliënt deze heg eenzijdig verwijderd als voorbereiding op het plaatsen van de nieuwe erfafscheiding op dezelfde positie als de heg. Aansluitend heeft uw cliënt de positie van de heg als erfgrens ter discussie gesteld.
Door deze onrechtmatige daad is uw cliënt voorbij gegaan aan feit dat de verjaringstermijn van de positie van de heg als erfgrens ruimschoots verstreken is.
Concreet betekent dit dat de nieuwe lijn die het kadaster heeft uitgezet niet de juiste is, maar door verjaring de oorspronkelijke erfgrens gevormd door de heg van toepassing is. De lijn van de heg is door middel van foto’s en de door de gemeente geplaatste inspectie putten te herleiden.
U zult begrijpen dat wij met de door uw cliënt en [de vorige eigenaar] aangedragen nieuwe informatie geen reden meer zien om de huidige erfafscheiding te verplaatsen omdat deze ruimschoots binnen de oorspronkelijke erfgrens ligt.”