ECLI:NL:GHARL:2018:6260

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
21-008224-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen met betrekking tot onduidelijke herkomst en rechtmatigheid van doorzoeking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van grote geldbedragen, in totaal € 718.600,-, die op 22 oktober 2012 in zijn woning werden aangetroffen. De verdachte had verklaard dat een deel van het geld afkomstig was uit kasgeld van zijn winkel en uit weddenschappen op paardenraces, maar het hof achtte deze verklaringen onaannemelijk en niet verifieerbaar. Het hof oordeelde dat de verdachte geen concrete en geloofwaardige verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld, waardoor het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd was.

Daarnaast werd de rechtmatigheid van de doorzoeking van de woning van de verdachte ter discussie gesteld. De raadsman voerde aan dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit was, maar het hof volgde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan opzetwitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en het totale geldbedrag van € 718.600,- werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-008224-13
Uitspraak d.d.: 9 juli 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2013 met parketnummer 07-662379-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 december 2016 en 25 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van gewoontewitwassen en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de op de beslaglijst onder 1, 4, 7 en 8 genoemde goederen verbeurd verklaart en met betrekking tot de overige goederen op deze beslaglijst teruggave gelast aan verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W. Anker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 15 oktober 2013 verdachte ter zake van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 22 oktober 2012 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (een) voorwerp(en), te weten (onder andere)
- een personenauto van het merk Mercedes, type ML320 CDI 4matic, kenteken [kenteken 1] en/of
- een personenauto van het merk Mercedes, type A 170, kenteken [kenteken 2] en/of
- een personenauto van het merk Mercedes, type B200, kenteken [kenteken 3] en/of
- een scooter van het merk Piaggio, type C38 en/of
- één of meer siera(a)d(en) en/of horloge(s) (onder andere van het merk Rolex en/of Techno Marine) en/of zonnebril(len) (onder andere van het merk Cartier en/of Ed Hardey) en/of
- één of meer televisie(s)/flatscreen(s) en/of
- één of meer (andere) (luxe) goederen en/of
- één of meer (grote) geldbedrag(en), te weten (onder andere) 218.400,-- euro (aangetroffen in een tas in een (was)mand van verdachte) en/of 500.200,-- euro (aangetroffen in een tas onder het bed van verdachte) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten bovengenoemde
- personenauto(‘s) en/of scooter en/of
- siera(a)d(en) en/of horloge(s) en/of zonnebril(len) en/of
- televisie(s) / flatscreen(s) en/of
- (andere) (luxe) goederen en/of
- (grote) geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven goederen en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Partiële nietigheid van de dagvaarding

Verdachte wordt ten laste gelegd het witwassen van onder andere “één of meer (andere) (luxe) goederen”. Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet weet wat er moet worden verstaan onder deze “andere luxe goederen”. De dagvaarding is volgens de raadsman daarom ten aanzien van dit onderdeel te onbepaald en moet voor dat deel nietig worden verklaard.
De rechtbank overweegt in het vonnis van 15 oktober 2013 ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding als volgt:
“De rechtbank overweegt dat “andere luxe goederen” een ruim en veelomvattend begrip is. De sieraden, horloges en televisies die apart in de tenlastelegging staan genoemd kunnen ook als luxe goederen worden aangemerkt. In de tenlastelegging staat niet vermeld welke goederen met “andere luxe goederen” worden bedoeld. Gelet op deze onduidelijkheid in de tekst van de tenlastelegging zal de rechtbank de dagvaarding voor wat betreft het deel dat ziet op “(één of meer) andere luxe goederen” (gedachtestreepjes 7 en 12) partieel nietig verklaren.
Het hof sluit zich aan bij deze overweging van de rechtbank en zal de dagvaarding voor wat betreft het deel dat ziet op “(één of meer) andere luxe goederen” (gedachtestreepjes 7 en 12) partieel nietig verklaren.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen met betrekking tot diverse goederen en geldbedragen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 22 oktober 2012. Verdachte heeft dit feit ontkend.
Rechtmatigheid doorzoeking woning verdachte
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de doorzoeking van de woning van verdachte op 22 oktober 2012 onrechtmatig was, omdat niet voldaan was aan het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De gegevens waarover de officier van justitie en de rechter-commissaris beschikten waren onvoldoende voor een verdenking van witwassen. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit moet primair leiden tot uitsluiting van het bewijs van alles wat ten tijde van deze doorzoeking in de woning van verdachte is aangetroffen en in beslag is genomen en subsidiair tot strafvermindering.
Voorts heeft de raadsman in het verlengde van het voorgaande betoogd dat de rechtbank de beslissing van de rechter-commissaris tot het verlenen van een machtiging tot doorzoeking ten onrechte en in strijd met het toetsingskader zoals opgenomen in het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2009 [1] slechts marginaal heeft getoetst.
Het hof overweegt het volgende.
In het vonnis van 15 oktober 2013 overweegt de rechtbank ten aanzien van de rechtmatigheid van de doorzoeking als volgt:
“De rechtbank overweegt dat blijkens het dossier de navolgende feiten en omstandigheden
hebben geleid tot het afgeven van de machtiging door de rechter-commissaris tot
doorzoeking van de woning van verdachte:
  • de melding van de FIU in verband met onder meer de contante aankoop van twee auto’s van in totaal € 37.500,00 door verdachte;
  • de informatie van de CIE dat verdachte zich zou bezig houden met drugshandel en dat hij betrokken zou zijn bij illegale wietkwekerijen;
  • het onderzoek in het Herkenningsdienstsysteem van de politie (hierna: HKS), waaruit bleek dat van verdachte diverse criminele antecedenten bekend waren, waaronder antecedenten met betrekking tot de Opiumwet;
  • het feit dat verdachte als verdachte was aangemerkt in het onderzoek [onderzoeksnaam] , een onderzoek naar zeven vermeende leveringen van hennep;
  • het onderzoek in Blue View, waaruit bleek dat een registratie was opgemaakt naar aanleiding van een Melding Misdaad Anoniem met betrekking tot verdachte. De melding dateerde van februari 2011 en ging over de eigenaar van de growshop op de [adres] in [plaats 2] en hield in dat in die growshop in drugs werd gehandeld. Verdachte was de eigenaar van deze growshop;
  • informatie uit Blue View, waaruit bleek dat verdachte contacten had met een persoon met antecedenten op het gebied van de Opiumwet;
  • informatie van een financiële instelling over meerdere contante stortingen op de rekening van de growshop en andere informatie van financiële instellingen;
  • informatie van de Belastingdienst over de inkomsten van verdachte en zijn partner.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang
bezien voldoende waren om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan
een strafbaar feit.”
Het hof sluit zich aan bij deze overweging van de rechtbank. Anders dan de raadsman meent, heeft de rechtbank – zo blijkt uit de tekst van de overweging – terecht en op juiste gronden vol getoetst of, gelet op de beschreven concrete feiten en omstandigheden, sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank vervolgens terecht en op juiste gronden (met toepassing van een marginale toets) geoordeeld dat de rechter-commissaris op basis van die feiten en omstandigheden in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen om een machtiging tot doorzoeking van de woning van verdachte af te geven. Voor zover de raadsman heeft gesteld dat een en ander in strijd is met het door hem aangehaalde arrest van de Hoge Raad berust deze stelling op een onjuiste lezing van de jurisprudentie van de Hoge Raad en mist deze stelling dan ook juridische grondslag.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake was van een rechtmatige doorzoeking. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is daarom geen sprake. Het hof verwerpt het verweer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen. De door de politie opgestelde kasopstelling is onvoldoende voor een bewezenverklaring van witwassen. Op basis hiervan kan immers niet worden vastgesteld dat de goederen die zijn opgenomen in de tenlastelegging met contant illegaal geld zijn aangeschaft. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het aan het openbaar ministerie is om te bewijzen dat sprake is van een illegale herkomst van de ten laste gelegde goederen en geldbedragen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor het tenlastegelegde opzetwitwassen van de geldbedragen, de Mercedessen en de Piaggo scooter.
Oordeel van het hof
Toetsingskader witwassen
Voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat aannemelijk is dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp 'uit enig misdrijf' afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. [2]
Sieraden, horloges, zonnebrillen en televisies
Het hof is met betrekking tot de in de woning van verdachte tijdens de doorzoeking aangetroffen en in de tenlastelegging genoemde sieraden, horloges, zonnebrillen en televisie(s) van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze goederen in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2006 tot en met 22 oktober 2012 heeft verworven. Bij gebreke van enige informatie in het strafdossier (bijvoorbeeld facturen) over de aanschafdata van deze goederen is niet uitgesloten dat verdachte deze goederen reeds vóór de start van de ten laste gelegde periode, 1 januari 2006, heeft verworven. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde sieraden, horloges, zonnebrillen en televisie/flatscreen (gedachtestreepjes 5, 6, 10 en 11).
Personenauto’s en scooter
Het hof is met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde drie Mercedessen en de Piaggo scooter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze goederen heeft verworven met contante geldbedragen die afkomstig zijn uit enig misdrijf. Naar het oordeel van het hof is niet toereikend gebleken dat sprake is van een situatie waarin op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen waarmee de personenauto’s en de scooter zijn aangeschaft uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde personenauto’s en scooter (gedachtestreepjes 1, 2, 3, 4 en 9).
Contante geldbedragen
Het hof overweegt dat de uit het dossier blijkende legale bron van inkomsten van verdachte in geen enkele verhouding staat tot de enorme contante geldbedragen die bij verdachte in zijn slaapkamer zijn aangetroffen. Daarnaast overweegt het hof dat het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid contant geld zeer ongebruikelijk wanneer het geld op legale wijze is verkregen. Voorts brengt het vervoer van zulke contante geldbedragen grote risico’s met zich mee en is het in huis, op niet afgesloten plaatsen zoals in een wasmand en onder een bed, bewaren van dergelijke contante geldbedragen volstrekt onlogisch.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze feiten en omstandigheden in dit geval het vermoeden van witwassen en ligt het op de weg van verdachte om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van deze geldbedragen. Het hof overweegt ten aanzien van de onder verdachte in zijn slaapkamer aangetroffen contante geldbedragen meer specifiek het volgende.
a.
Contant geldbedrag € 218.400,-
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof over het in de wasmand op zijn slaapkamer in een schoudertas aangetroffen geldbedrag van € 218.400,- verklaard dat dit bedrag bestond uit € 52.234,70 aan nog te storten kasgeld van zijn eenmanszaak, € 124.321,60 aan winst van het wedden op paardenraces en voor het overige deel uit een aanbetaling van een bij zijn winkel geplaatste bestelling.
Wat betreft het kasgeld acht het hof de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij enkele dagen voor de doorzoeking vanuit zijn winkel € 52.234,70 naar huis heeft meegenomen om deze later te storten bij de bank niet aannemelijk. Het hof overweegt in dit verband dat verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij normaal gesproken gemiddeld
‘één, twee of drie keer’per week naar de bank ging om het kasgeld te storten en dat hij dit in dit geval een paar keer heeft verzuimd. Gelet op de hoogte van de eerdere kasbedragen die verdachte bij de bank heeft gestort – zoals blijkt uit het dossier – acht het hof het onaannemelijk dat het kasgeld van de winkel bij het slechts een paar keer verzuimen om te
storten was opgelopen tot een bedrag van € 52.234,70. Het hof overweegt dat bovendien niet valt in te zien waarom verdachte, terwijl hij nota bene in zijn winkel een kluis heeft, het risico zou nemen om een dergelijk groot geldbedrag naar zijn eigen huis mee te nemen om het vervolgens aldaar in een schoudertas in de wasmand te bewaren.
Voorts acht het hof de verklaring van verdachte, inhoudende dat een deel van het in de wasmand aangetroffen contante bedrag (€ 124.321,60) de opbrengst betrof van het wedden op paardenraces, onaannemelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de opbrengst steeds ongeveer € 100,- bedroeg en dat hij deze opbrengst steeds op een andere (onbekend gebleven) plaats bewaarde. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat verdachte deze totale opbrengst van € 124.321,60 gedurende een langere periode heeft opgespaard en – zoals hij stelt – tegen zijn eigen gewoonte in enkele dagen vóór de doorzoeking naar zijn eigen huis heeft gebracht om de totale gokopbrengst daar te bewaren. Daarnaast acht het hof het volstrekt onaannemelijk, gelet op wat de politie over de doorzoeking van de schuur heeft geverbaliseerd, dat zij bij deze doorzoeking – waar volgens de verdachte de wedbonnen in een zak opgeslagen zouden hebben gelegen – deze bonnen niet zou hebben aangetroffen indien deze bonnen daar ook daadwerkelijk zouden hebben gelegen.
Verdachte heeft eerst op de zitting van het hof verklaard dat het restant (het hof begrijpt € 41.843,70) van het in de wasmand aangetroffen contante geldbedrag van € 218.400,- een aanbetaling van een bij zijn winkel geplaatste bestelling betrof. Het hof acht ook deze door verdachte gestelde herkomst van dit deel van het aangetroffen geldbedrag onaannemelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof desgevraagd verklaard geen concrete informatie te kunnen geven over de koper, het soort goederen en de totale verkoopprijs van deze bestelling. Dit bevreemdt nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard een gemiddeld aanbetalingspercentage te hanteren van 15 à 20 % van de verkoopprijs. Ervan uitgaande dat verdachte bij de aanbetaling waarnaar hij verwijst datzelfde gemiddelde aanbetalingspercentage zou hebben gehanteerd, dan zou sprake zijn van een – gelet op de bedrijfsvoering van verdachte – totaal verkoopbedrag van ongeveer € 225.000,-, ergo een financieel zéér omvangrijke bestelling bij de winkel van verdachte. Zo een bestelling zou verdachte zich nog heel goed moeten kunnen herinneren. Verdachte heeft zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwd door middel van stukken. Dat verdachte dan in het geheel geen concrete informatie over deze bestelling en aanbetaling verschaft, is onder deze omstandigheden onbegrijpelijk en maakt zijn lezing ook ten aan zien van de herkomst van dit geldbedrag volstrekt ongeloofwaardig.
Het hof overweegt ten aanzien van het aangetroffen contante geldbedrag van € 218.400,- dat de verklaringen die verdachte hierover heeft afgelegd – inhoudende dat het drie losstaande geldbedragen betreffen met drie verschillende plaatsen van herkomst en bestemmingen – hoogst onaannemelijk zijn, nu dit totale geldbedrag in één schoudertas en in op coupures gesorteerde stapeltjes bankbiljetten zijn bewaard door verdachte. Voorts is in de wasmand geen muntgeld aangetroffen, waardoor een verklaring ontbreekt voor het feitelijk samenvloeien van drie zeer specifieke geldbedragen (inclusief eurocenten) die van drie heel verschillende financiële transacties – zowel zakelijk als privé – afkomstig zouden zijn.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geldbedrag van € 218.400,- gegeven, zodat kan worden bewezen dat het aangetroffen geld middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat verdachte dat wist.
Contant geldbedrag € 500.200,-
Verdachte heeft eerst ter terechtzitting van het hof een verklaring afgelegd over het in een sporttas onder het bed van verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 500.200,-. Verdachte heeft verklaard dat hij deze sporttas een dag voor de doorzoeking in zijn woning voor een ander in bewaring heeft gekregen en dat hij niet wist dat er geld in de tas zat.
Het hof stelt vast dat verdachte tot de terechtzitting in hoger beroep heeft gezwegen over de herkomst van dit geldbedrag. Op de zitting bij het hof heeft verdachte verklaard dat hij niet kan zeggen wie de eigenaar is van de tas in het belang van zijn eigen veiligheid;
‘dan krijg ik boze mensen straks’. Ook heeft verdachte niet willen verklaren over hoe en op welke wijze de overdracht van de tas heeft plaatsgehad. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij in al die jaren nadien geen contact en last heeft gehad van de mensen van wie de sporttas met € 500.200,- afkomstig was. Het geldbedrag is in de sporttas onder een handdoek en in vijf gesealde plastic zakken onder het bed van verdachte aangetroffen. Op grond van al het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte, inhoudende dat de inhoud van de sporttas hem niet bekend was en dat het geldbedrag niet van hem was, volstrekt onaannemelijk. Het hof vermag niet in te zien dat aan iemand een tas met € 500.200,- in bewaring wordt gegeven zonder enige informatie over de inhoud van de tas. Dat verdachte ook ten aanzien van de herkomst van dit geldbedrag geen inzicht wil geven in de persoon of personen van wie verdachte stelt de sporttas met het geldbedrag in bewaring te hebben gekregen, maakt naar het oordeel van het hof dat verdachte ook hier geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geldbedrag van € 500.200,- heeft gegeven, zodat kan worden bewezen dat het aangetroffen geld middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat verdachte dat wist.
Conclusie
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 22 oktober 2012 schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen met betrekking tot twee geldbedragen van in totaal € 718.600,-.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 oktober 2012 te [plaats 1] voorwerpen, te weten grote geldbedragen, te weten 218.400,-- euro (aangetroffen in een tas in een wasmand van verdachte) en 500.200,-- euro (aangetroffen in een tas onder het bed van verdachte), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een grote hoeveelheid geld, namelijk een geldbedrag van in totaal € 718.600,-. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen faciliteert andere strafbare feiten en is daarom een ernstig strafbaar feit.
Het hof heeft verder gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 28 mei 2018, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het voor andersoortige strafbare feiten. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van een strafbaar feit. Uit dit uittreksel volgt voorts dat verdachte na de in deze zaak ter beoordeling staande feiten wederom in contact is gekomen met politie en justitie. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Het hof heeft bij de straftoemeting verder in aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waaruit volgt dat bij fraude (zoals witwassen) een benadelingsbedrag tot € 1.000.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden in beginsel rechtvaardigt. Gelet op het strafrechtelijke verleden van verdachte, het in totaal witgewassen geldbedrag van € 718.600,- en de steeds wisselende verklaringen van verdachte waaruit het hof opmaakt dat verdachte geen openheid van zaken geeft over en geen verantwoordelijkheid neemt voor het bewezenverklaarde, acht het hof – mede gelet op de oriëntatiepunten van de LOVS – in beginsel een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Het hof stelt ook vast dat het nu ter beoordeling staande feit al geruime tijd geleden – 22 oktober 2012 – heeft plaatsgevonden. Op 29 oktober 2013 is hoger beroep ingesteld tegen het door de rechtbank op 15 oktober 2013 gewezen vonnis. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 21 december 2016. Het verzoek van de verdediging om het horen van getuigen is op 21 december 2016 afgewezen. Op 25 juni 2018 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep hervat. Derhalve kan niet worden gesproken van een voortvarende behandeling in de hoger beroepsfase. Het hof stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Op grond daarvan zal het hof strafvermindering toepassen en komt het hof tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Verbeurdverklaring

Het bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (een totaal geldbedrag van € 718.600,-). Dit geldbedrag is onder verdachte in beslag genomen en behoort de verdachte toe. Het totale geldbedrag van € 718.600,- zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Bewaring ten behoeve van de rechthebbende

Van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 12 april 2013 onder nummers 67 en 80 vermelde voorwerpen is bij beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 6 november 2013 reeds de teruggave aan [naam] gelast.
Nu met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven personenauto’s, scooter, overige geldbedragen en sieraden verdachte, noch zijn toenmalige vriendin [naam] , bij uitsluiting van elkaar als rechthebbende zijn aan te merken, zal het hof met betrekking tot deze op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" d.d. 12 april 2013 onder nummers 2, 3, 5 tot en met 66 en 68 tot en met 79 vermelde voorwerpen/geldbedragen de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding wat betreft het onderdeel “één of meer (andere) (luxe) goederen” (gedachtestreepjes 7 en 12) nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" d.d. 12 april 2013 onder nummers 1 en 4 vermelde geldbedragen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" d.d. 12 april 2013 onder nummers 2, 3, 5 tot en met 66 en 68 tot en met 79 vermelde voorwerpen/geldbedragen.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 9 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 mei 2009,
2.Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:2010:BM0787 en Hoge Raad 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194.