ECLI:NL:GHARL:2018:6195

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
200.218.868/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De moeder, wonende in Kroatië, had in hoger beroep verzocht om terugkeer van haar kind, dat onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland en bij de grootouders verbleef. Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de opvoedingsmogelijkheden van de moeder zorgvuldig gewogen. In eerdere beschikkingen was de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd, maar het hof concludeert dat er op basis van een recent raadsrapport voldoende zicht is op de moeder en haar mogelijkheden om voor de minderjarige te zorgen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder inmiddels een stabiele woonsituatie heeft en in staat is om de zorg voor haar kind op zich te nemen. De grootouders hebben de conclusies van de raad betwist, maar het hof oordeelt dat het raadsrapport voldoende informatie biedt om te concluderen dat de moeder in principe de zorg voor de minderjarige kan hernemen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter deels bekrachtigd en deels vernietigd, en het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de periode na 23 maart 2018 afgewezen. Het hof heeft benadrukt dat er een zorgvuldig traject van terugplaatsing moet worden ingezet, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.218.868/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/434411 / JL RK 17-164 en C/16/434563 / JL RK 17-168)
beschikking van 26 juni 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] (Kroatië),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Neslo te Almere,
en
De raad voor de kinderbescherming, regio Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep.
verder te noemen: de raad,
en
[de grootouders],
wonende te [B] ,
verweerders in hoger beroep,
verder te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te Kroatië,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Flantua te Lelystad,

2.de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,

gevestigd te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 26 oktober 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
23 maart 2018 met productie(s);
- een brief van mr. Uijt de boogaardt van 23 maart 2018;
- een brief van de raad van 29 maart 2018;
- een brief van de raad van 29 maart 2018 met productie(s);
- een brief van de GI van 6 april 2018;
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 9 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Neslo van 11 april 2018 met productie(s);
- een brief van mr. Flantua van 11 april 2018;
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 16 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Flantua van 23 april 2018 met productie(s).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van
26 oktober 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van de moeder om de zorg voor [de minderjarige] weer op zich te nemen. De raad diende hierbij speciale aandacht te besteden aan de opvoedingssituatie bij de moeder, gelet op haar woonsituatie en partnerkeuzes in het verleden. Daarnaast diende er gekeken te worden naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder, mede gelet op haar eerdere psychische problemen, in relatie tot de opvoedingsvaardigheden waar [de minderjarige] behoefte aan heeft. De raad heeft hierop op 23 maart 2018 zijn rapport uitgebracht.
2.3
Inmiddels is de periode van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] waar de bestreden beschikking op ziet verstreken en heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot zijn uithuisplaatsing bij de grootouders in afwachting van deze uitspraak verlengd tot 17 juli 2018. De beoordeling van het hof betreft daarom enkel een rechtmatigheidstoets van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gedurende de periode van 4 april 2017 tot 4 april 2018.
2.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is gebleken dat [de minderjarige] onder toezicht van de GI is gesteld en er een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend omdat de moeder [de minderjarige] - die al geruime tijd bij de grootouders verbleef - wilde ophalen, er door de grootouders zorgen waren geuit over de opvoedingsmogelijkheden van de moeder en [de minderjarige] gedragsproblemen vertoonde. In het belang van [de minderjarige] diende ook toen reeds - aldus de raad - in de periode van één jaar duidelijk te worden wat het langere termijn perspectief van de opvoedingssituatie van [de minderjarige] zal zijn.
De situatie van waaruit [de minderjarige] uit huis is geplaatst bij de grootouders is naar het oordeel van het hof daarom niet één waarbij de ouder(s) na lange hulpverlening of na mishandeling en/of verwaarlozing van het kind niet in staat is gebleken om het kind een veilig en stimulerend opvoedingsklimaat te bieden waardoor de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd.
In dit geval verbleef [de minderjarige] de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing op vrijwillige basis bij de grootouders en wilden zij hem niet laten terugkeren naar zijn (gezag dragende) moeder in Kroatië, waar hij zijn hoofdverblijf had, op het moment dat de moeder daarom verzocht. In een dergelijke situatie moet een kind in beginsel terug naar de gezag dragende ouder(s) op basis van Haags Kinderontvoeringsverdrag, maar indien noodzakelijk kan hij op grond van een kinderbeschermingsmaatregel hier in Nederland blijven. De vraag of die noodzaak zich in de periode van 4 april 2017 tot 4 april 2018 voor deed, is hier aan de orde.
2.5
Gelet op het feit dat [de minderjarige] ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling en het afgeven van de machtiging tot uithuisplaatsing reeds geruime tijd bij de grootouders verbleef, gedragsproblemen vertoonde en de woonsituatie en opvoedingsvaardigheden van de moeder op dat moment onduidelijk waren is het hof van oordeel dat de kinderrechter terecht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft uitgesproken. Dit geldt temeer nu de ontwikkeling van [de minderjarige] , een kwetsbaar jongetje dat in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt en weinig stabiliteit heeft gekend, ernstig bedreigd zou worden als hij van de een op de andere dag door de moeder zou zijn opgehaald en mee zou zijn genomen naar Kroatië. Daarbij was er geen zicht op eventueel voor [de minderjarige] in te zetten hulpverlening in Kroatië.
2.6
Thans is er, door het raadsrapport van 23 maart 2018, zicht op de moeder en meer duidelijkheid over haar mogelijkheden om de volledige zorg voor [de minderjarige] weer op zich te nemen. In dit raadsrapport concludeert de raad dat de woonsituatie van de moeder op orde is. Zij beschikt over een geschikte en veilige woonruimte voor [de minderjarige] , waar zij thans met haar dochter [C] woont. Er zijn daarnaast voldoende faciliteiten in de woonomgeving, zoals een school en speelruimte. De moeder heeft een betaalde baan, waarbij zij haar werktijden zo in kan richten dat zij [de minderjarige] na school kan opvangen. Zij kan voorzien in haar eigen levensonderhoud en dat van haar kinderen. De moeder heeft volgens de raad een steunend en sociaal netwerk. De moeder komt betrokken over. Zij kan tijdens de interactie-observatiecontacten goed aansluiten bij [de minderjarige] . Ze houdt rekening met zijn situatie en heeft begrip voor zijn gedrag wanneer hij zich aanvankelijk afwijzend opstelt. De moeder ziet in dat een eventuele terugkeer van [de minderjarige] een grote verandering voor hem zal zijn en heeft in [A] geregeld dat hij alle hulpverlening kan ontvangen die hij nodig heeft om zijn leven daar op te pakken. De raad concludeert dat de moeder voldoende mogelijkheden heeft om zelf weer voor [de minderjarige] te gaan zorgen. Er zijn volgens de raad wel aandachtspunten wat betreft de ontwikkeling van [de minderjarige] . Ten eerste woont hij al geruime tijd bij de grootouders en heeft hij zich aan hen gehecht. De grootouders, en dan met name de grootmoeder, achten de moeder ongeschikt om voor [de minderjarige] te zorgen en dit zou hij kunnen voelen waardoor hij in een loyaliteitsconflict komt. Ten tweede zijn er zorgen over het gedrag van [de minderjarige] en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. [de minderjarige] laat in de thuissituatie bij de grootouders forse gedragsproblemen zien en heeft moeite zijn emoties te tonen. Daarbij heeft hij angsten en slaapproblemen. De raad meent dat het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] mogelijk verklaard kan worden vanuit de onduidelijkheid over waar hij hoort en waar hij verder zal opgroeien. [de minderjarige] is zich er erg van bewust dat er strijd over hem bestaat. Zijn hechtingsontwikkeling staat onder druk omdat hij niet weet aan wie hij zich veilig kan hechten. Voor [de minderjarige] is het noodzakelijk dat hij heel snel duidelijkheid krijgt over zijn perspectief. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is regelmaat en stabiliteit van groot belang.
De raad acht de moeder in staat om [de minderjarige] de rust, stabiliteit en de zorg te bieden die hij nodig heeft. De moeder heeft voldoende mogelijkheden om voor [de minderjarige] te zorgen, zowel in praktische als in emotionele zin. Zij toont zich liefdevol, begripvol en betrokken naar [de minderjarige] en heeft zich gedurende het onderzoek van de raad continu in het belang van [de minderjarige] opgesteld. Daarnaast heeft [de minderjarige] er recht op om bij zijn eigen moeder (en zus) te zijn en op te groeien. De raad stelt dat bij terugkeer van [de minderjarige] naar de moeder het van groot belang is dat hij hierbij goed begeleid wordt.
2.7
De grootouders betwisten de conclusies van de raad en vinden het onderzoek van de raad ondeugdelijk. Zij hebben hiertegen een klacht ingediend. Anders dan de grootouders is het hof van oordeel dat de raad voldoende tegemoet is gekomen aan de onderzoeksvragen van het hof en ziet het hof op dit moment geen redenen om te twijfelen aan de conclusies van de raad of aan de deugdelijkheid van het onderzoek. De door de grootouders in het geding gebrachte reacties van [D] , [E] en het jeugd- en gezinsteam Lelystad maken dit niet anders. De grootouders stellen weliswaar dat de moeder niet voldoende voor [de minderjarige] kan zorgen, maar uit het rapport van de raad blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat de moeder thans een stabiel leven leidt in [A] , dat zij voldoende sensitief is en een steunend netwerk heeft. Het rapport van de raad bevat naar het oordeel van het hof voldoende informatie op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de moeder in principe de zorg voor [de minderjarige] op zich kan nemen, al dan niet met hulp. Daarbij blijkt dat er ook zeker (nog) hechting van [de minderjarige] aan de moeder is, zijn de observatiecontacten goed verlopen en is ook de GI positief over de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] , [de minderjarige] lijkt steeds meer te ontspannen. Het hof is dan ook van oordeel dat op grond van de nadere informatie uit het raadsrapport en gelet op het in de beschikking van 26 oktober 2017 genoemde toetsingskader, in ieder geval vanaf het moment dat het raadsrapport beschikbaar was, geen grond meer was voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Er is voldoende, positief, zicht op de moeder en geen reden te veronderstellen dat zij in een vrijwillig kader niet op voor [de minderjarige] verantwoorde wijze zal meewerken aan een terugplaatsingstraject.
2.8
De grootouders hebben in de brief van mr. Uijt de boogaardt van 9 april 2018 het hof (subsidiair) nog verzocht om, ingevolge het bepaalde in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een contra-expertise te verrichten en de grootouders inspraak te laten hebben in de benoeming van de deskundige. De grootouders stellen dat het hun met het onderzoek door de raad onduidelijk is gebleven of moeder over de noodzakelijke opvoedvaardigheden beschikt en of zij een veilige hechtingsrelatie met [de minderjarige] aan zou kunnen gaan. Het hof overweegt in dit verband dat een dergelijk verzoek slechts toewijsbaar is in het geval dat het onderzoek mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich hiertegen niet verzet. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige] zich verzet tegen de vertraging en voortdurende onduidelijkheid die het toestaan van een contra-expertise met zich brengt. Daarbij is het hof van oordeel dat het raadsrapport voldoende inzicht geeft om een eindbeslissing te kunnen nemen. Het hof acht het met de raad en de GI van groot belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt voor [de minderjarige] over zijn toekomstperspectief. Naar het oordeel van het hof is [de minderjarige] er dan ook bij gebaat dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt omtrent de plaats waar hij verder zal opgroeien. Het verzoek van de grootouders zal daarom worden afgewezen.
2.9
De kinderrechter heeft in de beschikking van 17 april 2018 de hoop uitgesproken dat het hof zich uitspreekt over hetgeen er nu zou moeten gebeuren.
Het hof is, zoals hiervoor al is vermeld, van oordeel dat er thans per datum raadsrapport geen grond meer is voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en wil alle betrokkenen meegeven dat er gewerkt zal moeten worden aan een geleidelijke terugkeer van [de minderjarige] naar zijn moeder. Er zal in het belang van [de minderjarige] een zorgvuldig traject van terugplaatsing moeten worden ingezet. De moeder heeft gezegd dit te begrijpen en hiervoor open te staan. Het hof drukt zowel de moeder als de grootouders op het hart om zich te blijven inzetten in het inmiddels opgestarte crossborder mediation traject, ondanks welke uitkomst van de juridische procedures dan ook, om het belang van [de minderjarige] door alle partijen zo goed mogelijk te kunnen laten behartigen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 april 2017, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 23 maart 2018;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 april 2017, voor het overige en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot de ondertoezichtstelling en het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2012, alsnog af voor zover dit ziet op de periode vanaf 23 maart 2018;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en G.M. van der Meer, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 26 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.