2.1Tegen de weergave van de tussen partijen vaststaande feiten in rechtsoverweging
2 van het bestreden vonnis is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten luiden als volgt.
2.1.1[appellant] heeft zich in 2007 borg gesteld voor de betalingsverplichtingen die uit hoofde van twee huurovereenkomsten op Brigue B.V. jegens [geïntimeerde] Vastgoed rusten. Omdat Brigue B.V. niet aan die verplichtingen voldeed, heeft [geïntimeerde] Vastgoed [appellant] tot betaling aangesproken.
2.1.2Op 14 januari 2008 heeft [geïntimeerde] Vastgoed [appellant] in dit verband gedagvaard voor de toenmalige rechtbank Groningen. Zij heeft betaling gevorderd van € 50.500,-- en de betaling van de maandelijkse huurtermijnen vanaf 1 januari 2008.
2.1.3Op 29 mei 2008 heeft in die procedure een comparitie plaatsgevonden. Partijen hebben toen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Het proces-verbaal waarin de overeenkomst is neergelegd, luidt, voor zover van belang:
1. [appellant] zal uiterlijk 1 januari 2009 een bedrag van € 85.000,- betalen aan [geïntimeerde] Vastgoed (...), met dien verstande dat bij deelverkopen van de schilderijen de netto-opbrengst direct aan [geïntimeerde] Vastgoed (…) zal worden betaald en in mindering komt op de totale vordering;
2. In geval de onroerende zaak van [appellant] waarop het beslag rust voor 1 januari 2009 wordt verkocht dient de overwaarde daarvan direct aan [geïntimeerde] Vastgoed (…) te worden betaald tot een maximum van € 85.000,- minus de reeds gedane betalingen;
3. Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting indien aan het voorgaande is voldaan;
2.1.4[geïntimeerde] Vastgoed heeft tot verhaal van haar vordering een begin gemaakt met de executoriale verkoop van de onroerende zaak die in het proces-verbaal wordt bedoeld, de toenmalige woning van [appellant] en zijn ex-echtgenote, [B] . De ING-Bank heeft op grond van haar hypotheekrecht de executie overgenomen en zich op de opbrengst verhaald. Het resterende bedrag van € 10.657,47 is bij de notaris in depot gestort (hierna: het depot).
2.1.5De in het proces-verbaal bedoelde schilderijen zijn ook verkocht. De opbrengst van die verkoop is aan derden ten goede gekomen.
2.1.6De notaris heeft niet tot uitkering van het depot willen overgaan, omdat er bij hem onzekerheid was ontstaan over de wijze waarop moest worden uitgekeerd. Hij heeft partijen verzocht informatie aan te leveren en met elkaar in overleg te treden.
2.1.7Op 28 maart 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde] ), bestuurder van [geïntimeerde] Vastgoed, en [appellant] . Tijdens dat gesprek heeft [appellant] een verklaring ondertekend waarin hij bevestigt dat hij akkoord gaat met verdeling van het depotbedrag in die zin dat hij daaruit € 5.161,3 4 ontvangt `tegen door mij nu reeds afgegeven finale kwijting`.
2.1.8Op 29 augustus 2014 zijn [geïntimeerde] Vastgoed en [B] , de ex echtgenoot van [appellant] , overeengekomen dat [B] afstand doet van haar recht op een deel van het depotbedrag tegen verlening van finale kwijting ten aanzien van alle vorderingen die [geïntimeerde] Vastgoed/ [geïntimeerde] op haar heeft. Deze overeenkomst is schriftelijk vastgelegd.
2.1.9Op 10 september 2014 heeft de notaris € 5.161,3 4 op de derdengeldrekening van de advocaat van [appellant] gestort.
2.1.10[geïntimeerde] Vastgoed heeft kort daarna executoriaal (derden)beslag laten leggen op de
derdengeldrekening. Het bedrag van € 5.161,24 is vervolgens aan [geïntimeerde] Vastgoed
afgedragen.