Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
De vrouw stelt dat zij in eerste aanleg stukken heeft ingediend van haar maandelijkse uitgaven, maar dat die uitgaven niet maatgevend zijn voor haar huwelijksgerelateerde behoefte, nu zij de 'tering naar de nering' heeft moeten zetten omdat de man weigerde de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde alimentatie te betalen Zij stelt voorts dat zij in de echtscheidingsprocedure haar behoefte deugdelijk heeft onderbouwd, dat toen alle posten zijn behandeld, en dat vervolgens haar behoefte is vastgesteld op € 4.186,- bruto per maand. De man is van dit oordeel niet in beroep gekomen, zodat dat oordeel gezag van gewijsde heeft gekregen. In de onderhavige wijzigingsprocedure heeft de man ten aanzien van de behoefte van de vrouw dezelfde punten aan de orde gesteld als tijdens de echtscheidingsprocedure, aldus de vrouw. Onder verwijzing naar haar stelling over het oordeel van rechtbank over de behoefte van de vrouw dat gezag van gewijsde heeft gekregen is de vrouw in incidenteel hoger beroep opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank in de beschikking van 4 januari 2017 dat haar maandelijkse behoefte € 3.400 bedraagt.
Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van de vrouw dat als al rekening gehouden moet worden met de resultaten van de melkveehouderij er op basis van de kasstromen moet worden gerekend, hetgeen volgens de vrouw tot een beschikbare draagkracht bij de man leidt van € 2.953,11 per maand. Nog daargelaten dat het door de vrouw overgelegde overzicht en de daarop gebaseerde berekening uitgaat van de periode 2012-2016, is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de man structureel meer geld uit zijn ondernemingen kan halen -zonder deze ondernemingen in gevaar te brengen- dan hetgeen op basis van de resultaten beschikbaar is.
Het hof stelt voorop dat de alimentatierechter grote terughoudendheid dient te betrachten indien hij een jaarrekening, die conform de beginselen van goed koopmansgebruik is opgesteld, wenst te corrigeren om de draagkracht van de ondernemer te verhogen. De jaarrekening heeft niet alleen een functie in het kader van de vaststelling van de alimentatie van de ondernemer, maar dient ook aan derden inzicht te verschaffen inzake de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming. Indien de alimentatierechter indirect de grondslagen van de jaarrekening gaat aanpassen, bijvoorbeeld het stelsel van afschrijvingen, betekent dit dat de alimentatierechter een stelselwijziging doorvoert, die niet direct zichtbaar is voor crediteuren van de ondernemer. Een dergelijke handelwijze kan daarom in strijd zijn met belangen van derden.
Voor wat betreft de post afschrijvingen wordt daarbij in aanmerking genomen dat de gehanteerde afschrijvingsmethodiek niet ongebruikelijk is en dat de afschrijvingen blijkens de jaarrekeningen een bestendige lijn vertonen. De kennelijke stelling van de vrouw dat tegenover de afschrijvingen geen kosten staan acht het hof onvoldoende onderbouwd en maakt het voorgaande niet anders.
6.5 Het hof komt tot de navolgende winstbedragen:
- makelaardij 2015 € 39.358,-;
- makelaardij 2016 € 37.040,-;
- melkveehouderij 2015 € 7.602,-;
Gemiddelde winst uit onderneming € 50.039,-.