ECLI:NL:GHARL:2018:6093

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
17/00920
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor loonbelastingschulden van een stichting en de weerlegbaarheid van bewijsvermoeden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die aansprakelijk was gesteld voor de onbetaald gebleven loonbelastingschulden van Stichting [A]. De belanghebbende was als voorzitter van de stichting ingeschreven en werd op 22 mei 2015 door de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 117.417. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De kern van het geschil was of belanghebbende terecht aansprakelijk was gesteld. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor de niet-naleving van de meldingsplicht van betalingsonmacht door de stichting. Hij voerde aan dat hij meerdere keren om inzage in de financiële administratie had gevraagd, maar dat hij steeds gerustgesteld werd door de directeur van de stichting, [B]. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had gehandeld als een redelijk handelend bestuurder. Hij had zich te veel op de mondelinge informatie van [B] verlaten en had geen adequate maatregelen genomen om de financiële situatie van de stichting te controleren.

Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het niet voldoen aan de meldingsplicht niet aan hem te wijten was. De aansprakelijkstelling werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat de Ontvanger terecht had besloten om alleen belanghebbende aansprakelijk te stellen, gezien de omstandigheden van het geval. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 17/00920
uitspraakdatum: 3 juli 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 augustus 2017, nummer AWB 16/3019, ECLI:NL:RBGEL:2017:4343, in het geding tussen belanghebbende en
de
ontvangervan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Ontvanger)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende is bij beschikking van 22 mei 2015 tot een bedrag van € 117.417 aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven loonbelastingschulden van Stichting [A] (hierna: de Stichting).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De Stichting is op 23 juli 2012 opgericht. Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van de Stichting uit het ondersteunen en het geven van begeleiding opdat re-integratietrajecten kunnen slagen en de specifieke doelgroepen van sociaal achtergestelden gestructureerd vooruit geholpen worden en meer in het bijzonder het geven van dagbesteding. De Stichting is aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen.
2.2.
Belanghebbende heeft in de periode van 2 september 2013 tot 26 mei 2015 als voorzitter van de Stichting ingeschreven gestaan in het handelsregister. Als voorzitter was hij gezamenlijk met de andere bestuurders bevoegd. De heer [B] (hierna: [B] ) was in de periode van 2 september 2013 tot 19 mei 2016 directeur (met algehele volmacht) van de Stichting. [C] was in de periode van 2 september 2013 tot 26 mei 2015 penningmeester van de Stichting en gezamenlijk met de andere bestuurders bevoegd. [D] was in de periode van 1 maart 2013 tot en met 26 mei 2015 adjunct directeur en bezat een volledige volmacht.
2.3.
Aan de Stichting zijn, conform de ingediende aangiftes, over de maanden maart 2014 tot en met december 2014 de volgende naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd:
Tijdvak
Aanslagnummer
Dagtekening
Bedrag aansprakelijkstelling in €
Maart 2014
[0000.000] .A01.4030
23-05-2014
10.153
April 2014
[0000.000] .A01.4040
24-06-2014
10.281
Mei 2014
[0000.000] .A01.4050
24-07-2014
27.315
Juni 2014
[0000.000] .A01.4060
22-08-2014
23.838
Juli 2014
[0000.000] .A01.4070
24-09-2014
15.276
Augustus 2014
[0000.000] .A01.4080
24-10-2014
15.677
September 2014
[0000.000] .A01.4090
24-11-2014
11.242
Oktober 2014
[0000.000] .A01.4100
24-12-2014
2.62
November 2014
[0000.000] .A01.4110
28-01-2015
585
December 2014
[0000.000] .A01.4120
13-03-2015
430
2.4.
De Stichting heeft de verschuldigde loonheffingen niet op aangifte afgedragen. Een melding betalingsonmacht is niet gedaan. De invordering van de belastingschuld bij de Stichting heeft geen resultaat opgeleverd. Alle naheffingsaanslagen zijn tot op heden onbetaald gebleven.
2.5.
Op 22 mei 2015 heeft de Ontvanger alleen belanghebbende bij beschikking aansprakelijk gesteld op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) voor de loonbelastingschulden van de Stichting.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven loonbelastingschulden van de Stichting.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling.
3.3.
De Ontvanger beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de IW is - voor zover hier van belang - ieder van de bestuurders van een lichaam hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting verschuldigd door dat lichaam, overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden van eerstgenoemd artikel. Niet in geschil is dat belanghebbende kan worden aangemerkt als bestuurder in vorenbedoelde zin.
4.2.
Ingevolge het tweede lid van artikel 36 van de IW, is het lichaam verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van loonbelasting in staat is, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger en, indien de ontvanger dit verlangt, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen. In artikel 36, tweede lid, van de IW is voorts bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over onder meer de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling dient te geschieden.
4.3.
Niet in geschil is dat geen melding betalingsonmacht is gedaan. Als er geen (tijdige) melding van betalingsonmacht is gedaan, geldt artikel 36, vierde lid, van de IW, waarin is bepaald dat een bestuurder aansprakelijk is zoals beschreven in het derde lid, met dien verstande dat wordt vermoed dat de niet betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaren wordt geacht in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde meldingsverplichting heeft voldaan.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan, zodat hij moet worden toegelaten tot weerlegging van het vermoeden dat de niet betaling van loonbelasting aan hem is te wijten. Belanghebbende stelt daartoe dat hij meerdere malen inzage heeft gevraagd in de gang van zaken rond de Stichting waaronder de financiële administratie, maar hij werd steeds door [B] gerustgesteld met de mededeling dat alles goed ging. Na signalen dat het toch niet goed ging, heeft belanghebbende geadviseerd een manager uit de zorg en een accountant in dienst te nemen. Dat dit niet is gebeurd, is niet aan hem te wijten. Op deze wijze heeft belanghebbende gehandeld als redelijk handelend bestuurder. Er zijn een groot aantal stichtingen waarbij bestuurders geen zicht hebben op de financiële positie.
4.5.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het wel aan belanghebbende te wijten is dat de Stichting niet aan de meldingsverplichting heeft voldaan. Belanghebbende nam ten onrechte genoegen met mondelinge informatie van de directeur, die zo wist belanghebbende, niet financieel deskundig is. Dan is het alleen adviseren onvoldoende. Belanghebbende was ook na de negatieve signalen niet bij de financiële gang van zaken betrokken. Belanghebbende was op de hoogte van de problemen, maar heeft geen feitelijke maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de belastingen werden betaald. Daarom heeft belanghebbende niet gehandeld als een redelijk handelend bestuurder.
4.6.
Het Hof heeft er begrip voor dat belanghebbende [B] wilde helpen met de Stichting, gelet op het ideële doel dat de Stichting nastreefde. Echter het aanvaarden van de functie van bestuurder van een Stichting brengt met zich dat belanghebbende moet handelen als redelijk handelend bestuurder, ook als je als bestuurder iemand wil helpen en sprake is van een goed doel. Van handelen als een redelijk handelend bestuurder was naar het oordeel van het Hof geen sprake. Belanghebbende wist niet wie de financiële zaken van de Stichting regelde. Ook wist hij niet wie de boekhouding deed. Belanghebbende wist niet hoeveel personeel er in dienst was en wie werd aangenomen of ontslagen. Tijdens zijn bestuurderschap is belanghebbende nimmer op het kantoor van de Stichting aanwezig geweest. Belanghebbende zat vaak in het buitenland en nam genoegen met globale mondelinge informatie van [B] , zelfs nadat deze informatie niet juist bleek te zijn. Belanghebbende heeft als bevoegd bestuurder [B] wel zijn zorg geuit en enkele adviezen gegeven over de inzet van een manager uit de zorg en een accountant, maar zijn bevoegdheden niet gebruikt om deze veranderingen te stimuleren of om [B] zo nodig te dwingen tot het verschaffen van het benodigde inzicht. Belanghebbende heeft vanaf het begin de keuze gemaakt zich als bestuurder nagenoeg volledig afzijdig te houden. Hierdoor was hij niet (voldoende) op de hoogte van het reilen en zeilen van de Stichting en niet bekend met de noodzaak tot melding van betalingsonmacht. Belanghebbende kan zich niet verschuilen achter met [B] gemaakte afspraken en de kwade bedoelingen van [B] . De afzijdige houding van belanghebbende heeft de gestelde kwade intenties van [B] feitelijk gefaciliteerd. Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende niet gehandeld als een redelijk handelend bestuurder en niet aannemelijk gemaakt dat niet aan hem te wijten is dat de Stichting niet aan zijn meldingsverplichting heeft voldaan. Belanghebbende is derhalve terecht niet toegelaten tot de weerlegging van het vermoeden dat de niet betaling van de loonbelasting door de Stichting aan hem is te wijten. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de loonbelasting.
Redelijkheidsbeginsel/ beginsel van willekeur
4.7.
Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat op grond van het evenredigheidsbeginsel en het verbod op willekeur de aansprakelijkstelling moet worden vernietigd, heeft het volgende te gelden. De Ontvanger heeft verklaard dat de andere bestuurders niet aansprakelijk zijn gesteld omdat zij geen verhaal leken te kunnen bieden. Voor de bestuurders [C] en [D] geldt dat voor zover bekend nog steeds. Recent heeft de Ontvanger wel van belanghebbende informatie gekregen ten aanzien van het bestaan van buitenlandse bezittingen van [B] . Hier wordt onderzoek naar gedaan. Als blijkt dat [B] verhaal biedt, zal hij zeker aansprakelijk worden gesteld. Onder deze omstandigheden heeft de Ontvanger naar het oordeel van het Hof kunnen beslissen dat alleen belanghebbende aansprakelijk zou worden gesteld voor de aan de Stichting opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting. Het Hof is van oordeel dat gelet op het vorenstaande de Ontvanger een duidelijke belangenafweging heeft gemaakt bij het aansprakelijk stellen van alleen belanghebbende, die niet onevenredig of willekeurig is.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 3 juli 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 3 juli 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.