In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaald gebleven loonbelastingschulden van de Stichting [A]. De eiser, die als voorzitter van de Stichting fungeerde, was aansprakelijk gesteld door de ontvanger van de Belastingdienst voor een bedrag van € 117.417. De aansprakelijkstelling was gebaseerd op artikel 36 van de Invorderingswet 1990, dat bepaalt dat bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor loonheffingen die het lichaam verschuldigd is, tenzij tijdig een melding van betalingsonmacht is gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen melding van betalingsonmacht was gedaan door de Stichting, wat betekent dat de eiser aansprakelijk werd geacht op basis van een wettelijk bewijsvermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de financiële situatie van de Stichting en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet melden van de betalingsonmacht. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het niet aan hem te wijten was dat de melding niet was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de eiser nalatig was geweest in zijn rol als bestuurder en dat hij onvoldoende actie had ondernomen om zich te informeren over de financiële situatie van de Stichting.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de aansprakelijkstelling door de Belastingdienst. De uitspraak benadrukt het belang van de verantwoordelijkheden van bestuurders en de noodzaak om adequaat toezicht te houden op de financiële gang van zaken binnen een organisatie.