ECLI:NL:GHARL:2018:608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
200.218.972/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van mentor en bewindvoerder in hoger beroep zonder gewichtige redenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoekster] om de mentor en bewindvoerder van haar adoptieve moeder, betrokkene, te ontslaan. De kantonrechter had eerder, op 29 maart 2017, dit verzoek afgewezen. [Verzoekster] stelde dat de mentor haar niet op de hoogte had gehouden van belangrijke zaken, zoals de verhuizing van betrokkene, en dat de mentor haar bezoeken aan betrokkene had gesaboteerd. Daarnaast betoogde zij dat de mentor niet voldeed aan haar informatieplicht en dat betrokkene geen eigen voorkeur had geuit voor de benoeming van de mentor en bewindvoerder. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij zowel [verzoekster] als de mentor aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De bewindvoerder was ook aanwezig, maar de betrokkene en de voorgestelde nieuwe bewindvoerder en mentor waren niet verschenen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat er geen gewichtige redenen waren om de mentor en bewindvoerder te ontslaan. De mentor had blijkens de stukken en de verklaring van betrokkene, die lijdt aan dementie, de voorkeur van betrokkene gevolgd bij de benoeming. Het hof concludeerde dat de spanningen tussen [verzoekster] en de mentor voortkwamen uit familieperikelen en niet uit de wijze waarop de mentor haar taak uitoefende. Bovendien was er geen bewijs dat de mentor of bewindvoerder hun verplichtingen niet nakwamen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.218.972/01
(zaaknummer rechtbank 5582658 VO VERZ 16-2524 en 5582667 VT VERZ 16-437)
beschikking van 16 januari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. R. Spoelstra te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de mentor,
advocaat: mr. M.H. van der Zee te Leeuwarden.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[betrokkene],
wonende te [C] ,
verder te noemen: betrokkene,
en
[de bewindvoerder],
wonende te [D] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.
Verder is opgeroepen de voorgestelde nieuwe bewindvoerder en mentor:
[de mentor],
gevestigd te [A] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 juni 2017;
- het verweerschrift namens de mentor met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Spoelstra van 8 december 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van der Zee van 14 december 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2017 plaatsgevonden. [verzoekster] en de mentor zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen [de bewindvoerder] , de bewindvoerder. De betrokkene en de voorgestelde nieuwe bewindvoerder en mentor zijn niet verschenen. Ter zitting heeft mr. Spoelstra mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1929. [verzoekster] is door betrokkene geadopteerd. De mentor is een nicht en pleegkind van betrokkene.
3.2
De kantonrechter heeft bij beschikking van 24 april 2015 een bewind ingesteld in de zin van artikel 1: 431 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene, en tot bewindvoerder benoemd [de bewindvoerder] . Daarnaast heeft de kantonrechter bij beschikking van 24 april 2015 een mentorschap over betrokkene ingesteld in de zin van artikel 1:450 BW, en tot mentor benoemd [verweerster] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 9 december 2016, heeft [verzoekster] verzocht om de bewindvoerder en de mentor te ontslaan, en voor beide taken als opvolger te benoemen [E] , alsmede [F] als tweede mentor te benoemen. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen.
4.2
[verzoekster] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 maart 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
4.3
[verzoekster] stelt -kort samengevat- dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het feit dat de mentor haar bewust niet op de hoogte heeft gesteld van de verhuizing van haar moeder en dat de mentor de bezoeken van [verzoekster] aan haar moeder heeft gesaboteerd. Daarnaast voldoet de mentor nog steeds niet aan haar informatieplicht richting [verzoekster] . Verder wijst [verzoekster] erop dat betrokkene geen eigen voorkeur heeft gehad. Betrokkene heeft het aanvraagformulier niet zelf ingevuld maar slechts ondertekend, wat niet alleen blijkt uit het handschrift maar ook uit de verklaring van betrokkene op de zitting dat zij niet wist wat het verzoek inhield. De bij het verzoek geschreven passage dat [verzoekster] niet op de hoogte moest worden gesteld van het verzoek en de zitting, is naar de mening van [verzoekster] ook niet door betrokkene toegevoegd en evenmin op de zitting uitgevraagd door de rechter. Voorts verwijst [verzoekster] naar het bepaalde in artikel 1:452 lid 6 onder d BW, te weten dat niet tot mentor kunnen worden benoemd personen behorende tot de leiding of tot het personeel van de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. De rechtbank heeft volgens [verzoekster] het verzoek ten onrechte niet getoetst aan dit artikellid, maar aan artikel 1:452 lid 6 onder c BW. Tot slot vindt [verzoekster] dat de mentor en bewindvoerder beter in één professionele persoon kunnen worden gezocht, en heeft zij twijfels bij de vraag of de huidige bewindvoerder geschikt is om de rol van bewindvoerder uit te oefenen.
verzoekt het hof om [verweerster] te ontslaan uit haar hoedanigheid van mentor en [de bewindvoerder] uit zijn hoedanigheid van bewindvoerder, en [E] te benoemen tot bewindvoerder en mentor. Het verzoek om [F] als tweede mentor te benoemen is op de zitting ingetrokken.
4.4
De mentor voert verweer. Zij verzoekt [verzoekster] in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten in het hoger beroep.
De bewindvoerder heeft ter zitting meegedeeld dat betrokkene graag wilde dat hij bewindvoerder werd. Vanuit zijn betrokkenheid heeft hij dit toen geaccepteerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
Op grond van artikel 1:461 lid 2 BW wordt een mentor ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 451, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
5.3
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder en/of de mentor ontslag te verlenen.
5.4
Uit de stukken is gebleken dat betrokkene een 88-jarige vrouw is die lijdt aan dementie en sinds eind 2014 woont in een verzorgingstehuis. Toen betrokkene volgens een medische verklaring van [G] van 11 februari 2015 nog in staat was te begrijpen wat de maatregelen van bewind en mentorschap betekenen, heeft zij blijkens diezelfde verklaring ingestemd met het aanvragen van deze maatregelen en heeft zij door ondertekening van het verzoekschrift haar voorkeur kenbaar gemaakt voor het benoemen van de huidige bewindvoerder en mentor. Op grond van artikel 1:435 lid 3 en artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van respectievelijk de bewindvoerder en de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. In dit geval is destijds de, ook ter zitting bevestigde, voorkeur van betrokkene gevolgd.
5.5
Niet gebleken is dat de bewindvoerder of de mentor de door de wet aan hen opgelegde verplichtingen niet of onvoldoende nakomen. Het hof is van oordeel dat [verzoekster] ook verder niet heeft aangetoond dat er in dit geval sprake is van gewichtige redenen die een ontslag van de bewindvoerder en/of mentor rechtvaardigen.
5.6
De door [verzoekster] tussen haar en de mentor genoemde spanningen zijn terug te voeren op perikelen in de familiesfeer, en zijn niet het gevolg van de wijze waarop de mentor haar taak uitoefent. De mentor heeft gemotiveerd betwist dat zij aan [verzoekster] onvoldoende informatie verstrekt. Het betoog van [verzoekster] dat de mentor haar bezoeken aan betrokkene heeft gesaboteerd en haar niet op de hoogte heeft gesteld van de verhuizing van betrokkene (die overigens een half jaar voor de instelling van het mentorschap heeft plaatsgevonden) passeert het hof evenzeer als onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de mentor - met instemming van de bewindvoerder - op de zitting op verzoek van [verzoekster] toegezegd haar jaarlijks inzage te zullen verschaffen in de rekening en verantwoording die zij jaarlijks van de bewindvoerder ontvangt. Verder staat niet vast dat de op dit moment bestaande moeizame verstandhouding tussen [verzoekster] en de mentor een weerslag heeft op betrokkene.
Dat de mentor op grond van het bepaalde in artikel 1:452 lid 6 sub d onbevoegd zou zijn om de rol van mentor te vervullen wordt door het hof niet onderschreven. De mentor dient immers als pleegdochter van betrokkene als naaste te worden beschouwd. De mentor is bovendien niet werkzaam bij de instelling waar betrokkene verblijft en verzorgd wordt en zal daarnaast halverwege januari 2018 ook niet langer in dienst zijn van [H] , waarvan de instelling deel uitmaakt. Er is daarom geen sprake van een risico op belangenverstrengeling.
Ook overigens is niet gebleken van zodanige feiten en omstandigheden dat zij gewichtige redenen voor ontslag van de mentor opleveren. Betrokkene is een dementerende oudere die om die reden een bovengemiddelde behoefte heeft aan een vertrouwde omgeving en vertrouwde personen. Gelet daarop volgt het hof de mentor in haar stelling dat een wijziging in het mentorschap naar een professionele en dus onbekende partij niet in het belang is van betrokkene.
5.7
Voor wat betreft het verzochte ontslag van de bewindvoerder geldt eveneens dat [verzoekster] onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat er sprake is van gewichtige omstandigheden die het ontslag van de bewindvoerder rechtvaardigen. De bewindvoerder verricht sinds 2013 de administratie en aangiftes van betrokkene, nadat hij via de casemanager van de zorginstelling hiervoor werd benaderd. Op verzoek van betrokkene en de instelling en na benoeming door de kantonrechter is hij vervolgens de taak van bewindvoerder gaan uitoefenen. De bewindvoerder heeft al tweemaal rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter, waarop geen commentaar is ontvangen. De omstandigheid dat geen sprake is van een zgn. professioneel bewindvoerder rechtvaardigt geen ander oordeel. Ook de omstandigheid dat het bewindvoerderschap en mentorschap niet in één persoon verenigt zijn, noopt niet tot een ander oordeel.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 maart 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, B.J. Voerman en C. Koopman, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is op 16 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.