ECLI:NL:GHARL:2018:6060

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
200.188.703/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente voor handelen van de welstandscommissie en trage besluitvorming bij bouwaanvraag

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente De Wolden voor de trage besluitvorming rondom een bouwaanvraag van appellanten, die eigenaar waren van een woning die door brand was verwoest. Appellanten hebben in hoger beroep de gemeente aangeklaagd voor schadevergoeding, omdat zij van mening zijn dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de bouwaanvraag niet tijdig te behandelen en door de eisen die de welstandscommissie stelde. De procedure in eerste aanleg werd door de kantonrechter afgewezen, waarna appellanten in hoger beroep gingen. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder de rol van de welstandscommissie en de tijdsduur van de besluitvorming. Het hof concludeert dat de gemeente binnen de wettelijk gestelde termijn heeft gehandeld en dat de vertraging niet aan de gemeente kan worden toegerekend. De gemeente heeft de bouwaanvraag op 31 oktober 2012 ingediend en de vergunning op 26 november 2012 verleend, wat binnen de wettelijke termijn viel. Het hof oordeelt dat de gemeente niet aansprakelijk is voor de schade die appellanten hebben geleden door de vertraging in de besluitvorming. De grieven van appellanten falen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij appellanten in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.188.703/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4187834 \ CV EXPL 15-4215)
arrest van 26 juni 2018
in de zaak van
[appellant],
hierna:
[appellant],
en
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk:
[appellanten] c.s.
advocaat: mr. R. Brouwer, kantoorhoudend te Zoetermeer,
tegen
Gemeente De Wolden,
zetelende te Zuidwolde,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. W.E.M. Klostermann, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 2 september 2015 en 16 december 2015 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 februari 2016, gericht tegen het eindvonnis;
- de memorie van grieven tevens houdende een wijziging van eis van 28 juni 2016;
- de memorie van antwoord d.d. 9 augustus 2016;
- het comparitiearrest van 7 maart 2017;
- de comparitie van 12 juni 2018. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. De gemeente heeft pleitaantekeningen overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier.
2.3
[appellanten] c.s. vorderen in het hoger beroep na vermeerdering van eis kort samengevat - dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaart dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens appellanten en, primair, de gemeente veroordeelt tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 15.312,61, subsidiair € 13.068,87. Meer subsidiair vorderen [appellanten] c.s. de betaling van een bedrag van € 5.000,- ten titel van immateriële schadevergoeding. Verder maken [appellanten] c.s. aanspraak op de wettelijke rente over alle genoemde bedragen vanaf 18 mei 2015 en op een veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure in beide instanties, met wettelijke rente en nakosten.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten, zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 16 december 2015. Aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand kunnen worden aangemerkt, gaat het om het volgende.
3.1
[appellanten] c.s. waren eigenaar van de woning aan de [a-straat] 15 te [B] . Dit betrof een twee-onder-een-kapwoning. In deze woning (en in die van de buren) heeft in januari 2012 brand gewoed ten gevolge waarvan de woning moest worden gesloopt.
3.2
[appellanten] c.s. wensten op dezelfde plek een nieuwe woning te bouwen. De nieuwbouwplannen betroffen geen exacte kopie van de door brand verwoeste woning. [appellanten] c.s. hebben tijdelijk onderdak gevonden in een caravan.
3.3
Op 22 mei 2012 zijn namens [appellanten] c.s. door “De Bouwkunst BV bouwkundig ontwerp & tekenbureau” (verder: De Bouwkunst) bouwtekeningen bij de gemeente ingediend. [C] , bouwkundig tekenaar werkzaam bij De Bouwkunst, begeleidde [appellanten] c.s.
3.4
De bouwtekeningen zijn op 5 juni 2012 besproken door “Drents Plateau” te Assen, de onafhankelijke stichting die destijds als welstandscommissie de gemeente adviseerde (verder: de welstandscommissie).
3.5
Naar aanleiding van opmerkingen van de welstandscommissie heeft De Bouwkunst op 12 juli 2012 een gewijzigde bouwtekening bij de gemeente ingediend met het verzoek die opnieuw voor te leggen aan de welstandscommissie.
3.6
Op 17 juli 2012 heeft de welstandscommissie deze tekeningen negatief beoordeeld in het kader van de principe-beoordeling over het herbouwen van de woning.
3.7
Op 18 juli 2012 heeft [appellant] aan de gemeente bericht dat hij wegens de slechte verhouding met zijn burenwilde aansturen op de bouw van twee vrijstaande woningen in plaats van op herbouw van de afgebrande twee-onder-een-kapwoningen.
3.8
In augustus 2018 heeft [appellant] een ontwerp voor een vrijstaande woning ingediend. Nadat daarover overleg is gevoerd met de gemeente, waarbij bleek dat het bestemmingsplan zich verzette tegen de realisatie van vrijstaande woningen, heeft De Bouwkunst op
10 september 2012 een aangepaste bouwtekening ingediend, die op 11 september 2012 door de welstandscommissie is beoordeeld met een positief advies.
3.9
Op 12 september 2012 heeft de gemeente De Bouwkunst per mail bericht dat de welstandscommissie akkoord was gegaan met de tekening en met de mededeling " U kunt nu de twee aanvragen voorbereiden met alle daarbij behorende tekeningen en berekeningen (inclusief bodemonderzoek)”. De Bouwkunst heeft dit bericht dezelfde dag doorgezonden aan [appellanten] c.s.
3.1
Op 24 september 2012 heeft de gemeente [appellant] een formele beslissing toegezonden dat het bouwplan positief is beoordeeld en dat het bouwplan, met toepassing van de afwijkingsmogelijkheid van de “Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden”, voldoet aan het bestemmingsplan.
3.11
Op 2 oktober 2012 heeft De Bouwkunst de bouwtekeningen gereed gemaakt.
3.12
Op 31 oktober 2012 heeft [appellant] een formele aanvraag voor een omgevingsvergunning tot het bouwen van de twee-onder-een-kapwoning ingediend, waarbij een bodemonderzoeksrapport was gevoegd.
3.13
De gemeente heeft op 26 november 2012 deze vergunning overeenkomstig de aanvraag verleend.
3.14
Op 23 januari 2013 heeft [appellant] , door middel van een beroepschrift tegen de in rekening gebrachte leges bij de bouwvergunning, de gemeente feitelijk aansprakelijk gesteld voor vertragingsschade, omdat volgens hem de gemeente de beslistermijn had overschreden.
3.15
[appellanten] c.s. hebben de woning aan de [a-straat] 15 te [B] inmiddels verkocht.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd dat de gemeente wordt veroordeeld tot vergoeding van de vertragingsschade die [appellanten] c.s. stellen te hebben geleden, omdat niet al in juni 2012 een bouwvergunning is verleend en omdat ten onrechte een bodemonderzoek is verlangd. De schade is berekend op € 15.312,61, subsidiair op € 13.068,87.
4.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 16 december 2015 de vordering afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij de stelling van [appellanten] c.s. dat de gemeente ten onrechte de indiening van de tekeningen op 22 mei 2012 niet heeft aangemerkt als een aanvraag voor een bouwvergunning verworpen.
5.
De beoordeling van de grieven en de vordering
De vermeerdering van eis
5.1
Het hof zal rechtdoen op bij de memorie van grieven gewijzigde eis. De gemeente heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.
Ten aanzien van degrieven 1 tot en met 5
5.2
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3
[appellanten] c.s. leggen zich neer bij het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een op 22 mei 2012 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (verder: bouwvergunning). Zij stellen in hoger beroep dat de gemeente jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door in het hele traject vanaf de indiening van het bouwplan tot de verlening van de bouwvergunning onvoldoende "sense of urgency" aan de dag te leggen.
5.4
Het hof stelt voorop dat de gemeente, nadat de bouwvergunning formeel op 31 oktober 2012 was aangevraagd, met de verlening van de bouwvergunning op 26 november 2012 ruimschoots binnen de wettelijk beslistermijn van 8 weken, voorvloeiende uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is gebleven.
5.5
[appellanten] c.s. richten hun pijlen op het voortraject, met name op de rol van de welstandscommissie en stellen dat de gemeente daarbij onaanvaardbaar traag heeft gehandeld. Hun eerste argument is dat de gemeente het bouwplan niet aan de welstandscommissie had moeten voorleggen en had moeten anticiperen op plannen om onder meer [B] “welstandsvrij” te maken.
5.6
Het hof overweegt dat zoals de gemeente onbetwist heeft aangevoerd, de welstandstoets in [B] pas in 2013 is afgeschaft. Ten tijde van het beslissen op de bouwaanvraag diende de gemeente daarom nog aan de welstandsbepalingen te toetsen. [appellanten] c.s. hebben in het kader van het vooroverleg ook niet verzocht om daarbij niet aan welstandsaspecten te toetsen. Het hof verwerpt dan ook dit standpunt van [appellanten] c.s.
5.7
De gemeente heeft terecht aangevoerd dat de welstandscommissie een externe adviseur van de gemeente was en dat een eventueel gebrek aan voortvarendheid bij deze commissie dan wel een minder gelukkige wijze van behandeling bij de welstandscommissie niet ten volle aan de gemeente kunnen worden toegerekend. Dat de welstandscommissie in dit geval niet voldoende voortvarend heeft gehandeld, acht het hof echter in het geheel niet aangetoond. De gemeente heeft, onbestreden, er op gewezen dat tussen de indiening van het concept op 22 mei 2012 en de eerste bespreking daarvan door de welstandscommissie op
5 juni 2012 een periode van twee weken ligt, dat het aangepaste concept van 12 juli 2012 binnen een week, op 17 juli 2012, door de welstandscommissie is besproken en dat het uiteindelijke conceptplan van 10 september 2012 al op 11 september 2012 door de welstandscommissie is goedgekeurd. Het tijdsverloop tussen de eerste afkeuring van het conceptbouwplan en de uiteindelijke goedkeuring wordt verklaard door de tijd die De Bouwkunst nodig had om de bouwtekeningen aan te passen, en vooral door de vertraging die voortvloeide uit de onenigheid die [appellanten] c.s. kregen met hun buren en die er rond 1 augustus 2012 toe leidde dat een gewijzigd bouwplan voor een vrijstaande woning werd onderzocht.
De opmerking van [appellanten] c.s. dat de ruzie met de buren de schuld van de gemeente zou zijn, is niet nader toegelicht en het hof gaat daar dan ook aan voorbij.
5.8
[appellanten] c.s. stellen verder dat de kritiek van de welstandscommissie onterecht was en dat de gemeente daarvan afstand had moeten nemen. Het hof overweegt dat [appellanten] c.s. ervoor gekozen hebben om zich te conformeren aan de opmerkingen van de welstandscommissie. Als zij het daar niet mee eens waren geweest, hadden zij eerder een formele bouwaanvraag kunnen indienen. Als de welstandscommissies in dat geval negatief had geadviseerd, had het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente op grond van artikel 2.10 eerste lid, onder d van de Wabo eventueel van dat advies kunnen afwijken. Die situatie heeft zich niet voorgedaan, omdat [appellanten] c.s. uiteindelijk een positief advies van de welstandcommissie hebben gekregen en de gemeente daar niet van is afgeweken. Ook op dit onderdeel gaat het verwijt dat [appellanten] c.s. de gemeente maken dan ook niet op.
5.9
Ten slotte voeren [appellanten] c.s. aan dat de gemeente hen ten onrechte niet eerder op de verplichting tot het doen van een bodemonderzoek heeft gewezen. Bij de kantonrechter hebben zij aangevoerd dat de gemeente niet bevoegd was om een bodemonderzoek te eisen. De gemeente heeft erop gewezen dat deze verplichting staat opgenomen in artikel 2.4 van de “Ministeriële regeling Omgevingsrecht”. Die bepaling luidt:
"In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager ten behoeve van toetsing aan de overige voorschriften van de bouwverordening een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit."
Hieruit volgt dat een dergelijk rapport bij het aanvragen van de bouwvergunning overgelegd moet worden. De gemeente behoefde in het kader van het vooroverleg over de haalbaarheid van de bouwaanvraag - welke mogelijkheid de gemeente biedt om mensen die willen weten of hun bouwaanvraag in planologische zin kans van slagen maakt zonder dat eerst een volledige set uitgewerkte tekeningen en andere, vaak kostbare, bijlagen moeten worden ingediend - niet te wijzen op deze door de wetgever opgelegde verplichting, te meer niet nu [appellanten] c.s. werden bijgestaan door een ter zake kundige adviseur, namelijk De Bouwkunst.
Ook dit verwijt dat [appellanten] c.s. de gemeente maken is daarom niet terecht.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat de
grieven 1 tot en met 5falen.
5.11
Grief 6,die zich keert tegen het dictum en de kostenveroordeling van het bestreden vonnis, ontbeert verdere zelfstandige betekenis en deelt in dit lot.
5.12
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellanten] c.s. als niet terzake dienend.
De slotsom
5.13
De grieven falen en het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellanten] c.s. zullen in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, aangezien zij in het ongelijk worden gesteld. Het hof zal het salaris voor de advocaat van de gemeente in hoger beroep vaststellen op 2 punten naar tarief I à € 759,- per punt.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Assen van 16 december 2015;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 1.957,- voor verschotten en op € 1.518,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, alsmede in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, L. Janse en D.J. Keur en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.