ECLI:NL:GHARL:2018:5970

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
200.202.162
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenovereenkomst en pensioengrondslag bij invoering 36-urige werkweek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Coöperatieve Centrale Raiffeisen Boerenleenbank B.A. (Rabobank) over de pensioengrondslag na de invoering van de 36-urige werkweek. [appellant], geboren op 3 maart 1943, trad op 23 maart 1964 in dienst bij Rabobank en ging met pensioen op 1 maart 2008. Hij stelt dat de pensioengrondslag onjuist is berekend, omdat Rabobank de 36-urige werkweek en de bijbehorende verlaging van de pensioengrondslag al per 1 maart 1968 heeft doorgevoerd, terwijl dit pas per 1 maart 2000 had moeten gebeuren. Het hof oordeelt dat er geen verlaging van de pensioengrondslag heeft plaatsgevonden, omdat het salaris gelijk is gebleven na de invoering van de 36-urige werkweek. De pensioenovereenkomst biedt geen basis voor het betrekken van toekomstige salarisverhogingen in de pensioengrondslag. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.162
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, 4489293)
arrest van 26 juni 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Centrale Raiffeisen Boerenleenbank B.A.,
gevestigd te Utrecht,
hierna: Rabobank,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. J.H. Vegter.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 7 september 2016 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 oktober 2016, tevens memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de op 5 juni 2018 gehouden pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in hoger beroep dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (het hof leest) arrest:
1. voor recht zal verklaren:
-dat per conversiedatum van 31 december 2005 uit hoofde van de tussen Rabobank en [appellant] bestaande pensioenovereenkomst wat betreft de periode 1 maart 1968 tot 1 maart 2000 moet worden uitgegaan van ingebrachte/opgebouwde pensioenaanspraken die corresponderen met een (pensioengevend) eindloon van € 8.766,61 per maand;
-dat Rabobank te kort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande pensioenovereenkomst en dat Rabobank aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade;
2. Rabobank zal veroordelen:
-om aan [appellant] te betalen als schadevergoeding het bedrag (inclusief wettelijke rente) van € 76.802,26 over de periode 1 maart 2008 tot en met 31 oktober 2016 en vervolgens per ieder kalenderjaar het schadebedrag dat correspondeert met het bedrag dat [appellant] bij een correcte uitvoering van de pensioenovereenkomst zou hebben ontvangen, te vermeerderen de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 over het schadebedrag;
-in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de proceskosten.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1
[appellant] , geboren op 3 maart 1943, is op 23 maart 1964 bij Rabobank in dienst getreden. [appellant] was tot 1 maart 2000 voor Rabobank werkzaam in het buitenland (Mexico). Met ingang van 1 april 2004 heeft [appellant] gebruik gemaakt van de VUT-regeling en met ingang van 1 maart 2008 is hij met pensioen gegaan.
3.2
Bij zijn indiensttreding is aan [appellant] een pensioentoezegging gedaan. De uitvoerder van die pensioentoezegging is thans Rabobank Pensioenfonds. Op de verhouding tussen Rabobank Pensioenfonds (en zijn rechtsvoorgangers) en [appellant] zijn achtereenvolgens van toepassing geweest het Pensioenreglement 1965 van de Stichting Pensioenfonds Centrale Bank (PR 1965; in werking getreden op 31 december 1965), het Pensioenreglement Rabobankorganisatie 1978 (PR 1978; in werking getreden op 1 januari 1978), het Pensioenreglement Rabobankorganisatie 1989 (PR 1989; in werking getreden op 1 januari 1989 en nader vastgesteld op 14 september 2005) en het Pensioenreglement Rabobank 2006 (PR 2006; in werking getreden met ingang van 1 januari 2006).
3.3
In PR 1965 is onder meer bepaald:
“Artikel 1.ALGEMENE BEPALNGENIn dit reglement wordt verstaan onder:(…)
Jaarsalaris: het bedrag hetwelk tussen de Centrale Bank en de desbetreffende deelnemer als jaarsalaris is overeengekomen, met dien verstande, dat huwelijks-, kinder-, duurte- en andere toeslagen, emolumenten of beloningen en de door de Centrale Bank in de vorm van salaris betaalde compensatie voor de door de deelnemer verschuldigde premies voor sociale verzekeringen, niet als jaarsalaris worden beschouwd.
Artikel 2.DEELNEMERS1. Alle mannelijke en vrouwelijke werknemers, die vóór 1 januari 1996 in vaste dienst van de Centrale Bank zijn getreden, worden door de Centrale Bank als deelnemer bij de Stichting aangemeld.De aanmelding als deelnemer van mannelijke en vrouwelijke deelnemers, die vóór 1 januari 1966 de leeftijd van 25 jaar hebben bereikt, evenals die van vóór 1 januari 1966 gehuwde mannelijke werknemers, die ten tijde van hun huwelijk de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt, zal door de Centrale Bank gedaan worden per de datum van inwerkingtreding van dit reglement.
De aanmelding als deelnemer van de overige mannelijke en vrouwelijke werknemers zal door de Centrale Bank gedaan worden bij het bereiken van de 25-jarige leeftijd van de werknemer of, wat de mannelijke werknemers betreft, op het moment waarop zij in het huwelijk treden, indien dit moment eerder valt dan hun 25ste verjaardag.(…)
Artikel 4.PENSIOENGRONDSLAG1. Ter berekening van de pensioenen geldt als pensioengrondslag het jaarsalaris, dat laatstelijk voor de desbetreffende pensioengerechtigde is vastgesteld, met dien verstande, dat voor het kalenderjaar, waarin de pensioendatum valt en voor de beide daaraan voorafgaande kalenderjaren, de pensioengrondslag gelijk zal zijn aan het gemiddelde van de jaarsalarissen, die voor deze kalenderjaren voor de pensioengerechtigde zijn vastgesteld. (…)”
3.4
In het PR 1978 is onder andere het volgende bepaald:
Definities
Artikel 1(…)Pensioengrondslag13 maal het maandsalaris, dat voor de desbetreffende (oud-) deelnemers laatstelijk is vastgesteld (…)”
3.5
In het PR 1989, zoals laatstelijk vastgesteld op 14 september 2005, is onder andere het volgende bepaald:
“DEFINITIES
ARTIKEL 1(…)Bruto arbeidsinkomenHet bruto arbeidsinkomen van de deelnemer in enig jaar bestaat uit de volgende inkomensbestanddelen in dat kalenderjaar:(…)e) het bruto salaris, inclusief vakantiegeld en dertiende maand, betrekking hebbend op de uren boven het aantal uren per week dat bij de werkgever geldt als een volledig dienstverband voor de groep waartoe de deelnemer behoort (meerurentoeslag), een en ander evenwel met dien verstande dat voor wat betreft de pensioenopbouw over de meerurentoeslag voor deelnemers behorend tot het senior kader zal worden uitgegaan van een volledig dienstverband van 36 uur per week.(…)
Pensioengrondslag
De pensioengrondslag wordt gehanteerd bij het bepalen van de opbouw van het ouderdomspensioen. De pensioengrondslag is gelijk aan het bruto arbeidsinkomen verminderd met de franchise.(…)
INWERKINGTREDING EN OVERGANGSBEPALINGEN
ARTIKEL 2121.1 Inwerkingtreding21.1.1 Dit reglement treedt in werking op 1 januari 1989 (…)21.2.10 Met ingang van 1 januari 2001 geldt voor de meerurentoeslag (zie artikel 1 definitie arbeidsinkomen sub e), dat de opbouw van pensioen daarover plaatsvindt op basis van de artikelen 3, 5, 6 en 7 van dit reglement.(…)”
3.6
Aan het PR 1989 zijn in 2005 de volgende overgangsbepalingen toegevoegd in verband met de buitenwerkingtreding van dit reglement met ingang van 1 januari 2006:

Artikel 21A
(...)
21A.3 Vaststelling van het opgebouwd recht
Het tot en met 31 december 2005 op grond van dit reglement opgebouwde recht op levenslang ouderdoms- en nabestaandenpensioen met inbegrip van het partnerpensioen wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de overige artikelen van dit pensioenreglement, met de fictie dat het deelnemerschap per 1 januari 2006 is beëindigd.
(...)”
3.7
In het PR 2006 is (onder meer) bepaald:
“1.12
Volledig dienstverband
Voor de toepassing van dit reglement wordt onder een volledig dienstverband verstaan een dienstverband met een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week.
(...)
21.1
Aantasting van opgebouwde rechten
Opgebouwde rechten op pensioen zullen (..). nimmer worden aangetast.( ..)
26.2
Buitenwerkingstelling voorgaande pensioenreglementen en inbreng opgebouwde aanspraken op pensioen in PR 2006
26.2.1
Per 1 januari 2006 worden (...) alle voorgaande (...) pensioenreglementen buiten werking gesteld (…)
26.2.2
De rechten op (pre)pensioen die tot en met 31 december 2005 zijn opgebouwd ingevolge enig door het Bestuur van het Rabobank Pensioenfonds vastgesteld pensioenreglement, worden (…) per 1 januari 2006 ingebracht in het onderhavige pensioenreglement en - onder inachtneming van het bepaalde in artikel 26.2.4 - omgezet in op grond van het onderhavige pensioenreglement vast te stellen rechten op pensioen die corresponderen met de waarde die de tot en met 31 december 2005 opgebouwde rechten op pensioen vertegenwoordigen. (…)
3.8
Per 1 januari 1996 is binnen de Rabobank de 36-urige werkweek ingevoerd. De salarissen zijn daarbij gelijk gebleven.
3.9
Per 1 maart 2000, de datum van [appellant] terugkeer uit Mexico, was op de arbeidsovereenkomst tussen partijen de cao voor het Bankenbedrijf van toepassing. Deze cao was geldig van 1 januari 1999 tot 1 juni 2000 en ging uit van een werkweek van 36 uur.
3.1
Per 1 juni 2000 was op de arbeidsovereenkomst tussen partijen de Rabobank-cao van toepassing. Deze cao, met een looptijd van 1 juni 2000 tot 1 juni 2001, ging eveneens uit van een 36-urige werkweek. Deze cao bepaalt in artikel 5.2 lid 9 onder meer:

De uren boven gemiddeld 36 uur per week kunnen uitsluitend worden uitbetaald. Over deze 36 uren per week worden vakantietoeslag, 13e maand en pensioen opgebouwd. Een vermeerdering van de arbeidsduur tot gemiddeld meer dan 36 uur per week, leidt niet tot back-servicelasten voor de werkgever.
Aan het PR 1989 is toen tevens de bepaling toegevoegd (artikel 21.2.10) dat met ingang van 1 januari 2001 over meerurentoeslag pensioen wordt opgebouwd met inachtneming van de per 1 januari 1989 in werking getreden regels, die een middelloonregeling inhielden.
3.11
In een door het Rabobank Pensioenfonds opgestelde berekening is het volgende vermeld:

Maandsalaris per 31-12-2005
Maandsalaris 36 uur : € 7.889,95
Maandsalaris 4 uur (meeruren) :€ 876,66
Totaal maandsalaris 40 uur : € 8.766,61
Ouderdomspensioen op basis van PR65
Jaarsalaris (12 maanden) : € 7.889,95 * 12 = € 94.679,40
Af: AOW premiecompensatie :€ 746,01
Pensioengrondslag PR65 : € 93.933,39
3.12
[appellant] heeft een procedure gevoerd tegen het Rabobank Pensioenfonds. Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juni 2014 zijn de vorderingen van [appellant] , verkort weergegeven strekkende tot een verklaring voor recht dat het per conversiedatum van 31 december 2005 op basis van het PR 1965/PR 1978 opgebouwde pensioen op jaarbasis primair € 69.635,54, subsidiair € 69.401,76 bedraagt en tot veroordeling van het Rabobank Pensioenfonds van een daarop gebaseerde uitkering, afgewezen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. De vorderingen van [appellant] strekken tot nakoming van de pensioenovereenkomst op basis van de door [appellant] bepleite uitleg van die pensioenovereenkomst. Hij stelt zich op het standpunt dat de pensioenovereenkomst een eindloonregeling inhoudt en dat de Rabobank deze overeenkomst niet correct is nagekomen, doordat zij voor zijn pensioenrechten de 36-urige werkweek en de dienovereenkomstige verlaging van de pensioengrondslag al heeft laten ingaan per 1 maart 1968, de datum waarop hij deelnemer aan het PR 1965 werd, in plaats van per 1 maart 2000. [appellant] betoog houdt in de kern in dat de tekortkoming in de nakoming van de pensioenovereenkomst hieruit bestaat dat als gevolg van door Rabobank aan het Rabobank Pensioenfonds verstrekte gegevens zijn pensioengrondslag onjuist is berekend. Rabobank heeft een pensioengevend eindloon van € 7.889,95 doorgegeven, horend bij een standaard werkweek van 36 uur, terwijl dat bedrag € 8.766,61 had moeten zijn, te weten het door Rabobank genoemde bedrag van € 7.889,95 plus de meerurentoeslag van € 876,66, horend bij een standaard werkweek van 40 uur (zie de opgave onder 3.11). Als gevolg van deze, door [appellant] als ‘kunstgreep’ aangeduide, handelwijze van Rabobank lijdt hij aanzienlijke pensioenschade, aldus [appellant] . Rabobank betwist een en ander gemotiveerd. Het hof overweegt als volgt.
4.2
Partijen zijn het erover eens dat de pensioenovereenkomst inhoudt dat Rabobank aan [appellant] een pensioentoezegging heeft gedaan, op grond waarvan zij hem vanaf zijn 25ste levensjaar als deelnemer heeft aangemeld bij (de rechtsvoorganger van) het Rabobank Pensioenfonds en dat zij aan de uit die deelname voortvloeiende verplichtingen diende te voldoen. Ten tijde van de aanmelding van [appellant] gold een eindloonregeling zoals neergelegd in het PR 1965. Het gaat om een collectieve pensioenregeling en [appellant] heeft niets gesteld op grond waarvan hij van het PR 1965 (en opvolgende reglementen) afwijkende bedoelingen of verwachtingen had. Voor de vraag wat de pensioentoezegging van Rabobank inhoudt als het gaat om de bepaling van de pensioengrondslag, dient daarom, en bij gebreke van andere schriftelijke stukken betreffende de pensioenovereenkomst, te worden bezien wat dit pensioenreglement en de opvolgende pensioenreglementen daarover bepalen. Bij de totstandkoming van het pensioenreglement is geen van partijen betrokken geweest en een dergelijk reglement beoogt in het algemeen rechten en verplichtingen op uniforme wijze vast te leggen. Bij de uitleg daarvan dienen in beginsel objectieve maatstaven centraal te staan en komt aan de bewoordingen van de regeling, gelezen in het licht van de gehele inhoud van het reglement, in beginsel doorslaggevend gewicht toe. Van het bestaan van een toelichting op het reglement, die bij deze uitleg eveneens van belang kan zijn, is niet gebleken.
4.3
In het PR 1965 (3.3) is een eindloonregeling overeengekomen met als pensioengrondslag “het jaarsalaris, dat laatstelijk voor de desbetreffende pensioengerechtigde is vastgesteld”. In het daarvoor in de plaats getreden PR 1978 (3.4) gold als pensioengrondslag “13 maal het maandsalaris, dat voor de desbetreffende (oud-) deelnemers laatstelijk is vastgesteld”. In beide reglementen is dus de pensioengrondslag het (jaar)salaris, dat was gebaseerd op de toen geldende 40-urige werkweek. Per 1 januari 1996 is door Rabobank de 36-urige werkweek ingevoerd. Die invoering ging echter niet gepaard met een salarisverlaging: het reeds voorheen toegekende (jaar)salaris, zoals dat gold voor een 40-urige werkweek, werd immers gehandhaafd. Dit betekent dat er na invoering van de 36-urige werkweek, anders dan [appellant] stelt, geen verlaging van de pensioengrondslag optrad. Ten tijde van de invoering van de 36-urige werkweek werkte [appellant] in het buitenland, waardoor op hem geen cao van toepassing was. Na zijn terugkeer werd op hem per 1 maart 2000 de cao voor het Bankbedrijf en per 1 juni 2000 de Rabobank-cao van toepassing. Beide cao’s gingen uit van een 36-urige werkweek en kenden aan werknemers, die feitelijk geen 36 uur maar 40 uur werkten, waaronder [appellant] , een meerurentoeslag toe. Tussen partijen is niet in geschil dat deze meerurentoeslag aanvankelijk niet tot de pensioengrondslag behoorde en dat deze (voor [appellant] ) per 1 januari 2001 pensioengevend is geworden op basis van middelloonregeling. Dit is neergelegd in het PR 1989 (3.5), waarin als pensioengrondslag is omschreven “het bruto arbeidsinkomen verminderd met de franchise” en in de definitie de meerurentoeslag onder e als onderdeel van het bruto arbeidsinkomen is opgenomen, “
met dien verstande dat voor wat betreft de pensioenopbouw over de meerurentoeslag voor deelnemers behorend tot het senior kader zal worden uitgegaan van een volledig dienstverband van 36 uur per week.” In artikel 21.12.10 is de inwerkingtreding van de pensioenopbouw over de meerurentoeslag per 1 januari 2001 geregeld.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat de pensioengrondslag, zoals volgend uit de pensioenovereenkomst, steeds het (feitelijk ontvangen) jaarsalaris was en dat daaraan per 1 januari 2001 een extra element, te weten de meerurentoeslag, is toegevoegd. Omdat het jaarsalaris bij invoering van de 36-urige werkweek niet is verlaagd, is er ook geen verlaging van de pensioengrondslag geweest. Daaraan doet niet af dat de salarissen ten gevolge van deze invoering minder zijn verhoogd of geïndexeerd, zoals [appellant] wel stelt maar verder niet uitwerkt. De pensioenovereenkomst biedt geen basis om potentiële, maar niet gerealiseerde en dus fictieve, toekomstige salarisverhogingen in de pensioengrondslag te betrekken. Evenmin biedt de pensioenovereenkomst aanknopingspunten om de meeurentoeslag, die pas per 1 januari 2001 pensioengevend is geworden op basis van een andere (middelloon) pensioenregeling, met terugwerkende kracht tot 3 maart 1968 aan de pensioengrondslag toe te voegen, door het feitelijk op basis van de 36-urige werkweek – waarvan ingevolge het gewijzigde PR 1989 dient te worden uitgegaan – ontvangen jaarsalaris (die overeenstemt met de pensioengrondslag op basis van de tussen partijen gesloten pensioenovereenkomst) met die toeslag te verhogen, zoals [appellant] in zijn berekening doet. Anders dan [appellant] betoogt, wordt met de berekeningsmethode, zoals weergegeven onder 3.11 en de door Rabobank aan het Rabobank Pensioenfonds verstrekte gegevens, ook geen geweld gedaan aan het karakter van een eindloonregeling. Die is immers onverkort van kracht gebleven voor het op basis van de zojuist bedoelde, als uitgangspunt te hanteren, 36-urige werkweek onverminderd gebleven bruto jaarsalaris. Van een tekortschieten van Rabobank onder de pensioenovereenkomst is, wat er ook zij van de rolverdeling tussen Rabobank en de pensioenuitvoerder Rabobank Pensioenfonds, dan ook geen sprake.

5.De slotsom

5.1
Dit betekent dat de grieven falen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu [appellant] onvoldoende onderbouwde feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden. Het bestreden vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd.
5.2
[appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.957,- voor verschotten en € 5.877,- (3 punten x tarief IV)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 7 september 2016 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 1.957,- voor verschotten en op € 5.877,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, S.B. Boorsma en H.M.J. van den Hurk en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.