In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot schadevergoeding die door [appellant] was ingesteld tegen [geïntimeerden] c.s. De vordering was gebaseerd op schade die zou zijn ontstaan door grensoverschrijdende graafwerkzaamheden die door [geïntimeerden] c.s. op of rond de erfgrens tussen de percelen van partijen zijn uitgevoerd. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van [appellant] afgewezen, waarbij [appellant] was veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van de eerdere vonnissen gevorderd en toewijzing van zijn oorspronkelijke vorderingen. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het heeft verwezen naar eerdere vonnissen en de standpunten van beide partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [geïntimeerden] c.s. niet aansprakelijk waren voor de schade die [appellant] had gesteld, omdat de door hem overgelegde rapportages niet voldoende onderbouwd waren. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van schadevorderingen en de noodzaak om feiten te stellen en te bewijzen in civiele procedures.