ECLI:NL:GHARL:2018:5873

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
21-000696-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling door adolescente verdachte jegens drie jongens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een adolescent, werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van drie jongens in de leeftijd van 10 tot 12 jaar. De feiten vonden plaats tussen mei 2012 en april 2015. De verdachte heeft de jongens meermalen vastgebonden en hen gedwongen tot ongewenste handelingen, wat leidde tot psychische schade bij de slachtoffers. Het hof heeft gebruik gemaakt van schakelbewijs, gezien het repetitieve gedragspatroon van de verdachte en de specifieke context van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan diagnostisch onderzoek. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000696-17
Uitspraak d.d.: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2017 met parketnummer 18-730250-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] 1994,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, vrijspraak van het onder 4 en 5 ten laste gelegde en bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof - ondanks de gevorderde vrijspraken - tot eenzelfde afdoening komt als de rechtbank, daaronder tevens begrepen de in eerste aanleg genomen beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals hieronder nader geëxpliciteerd. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K.E. Wielenga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van opzettelijke vrijheidsberoving en/of mishandeling van een drietal jeugdige personen, al dan niet meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, waaraan meerdere bijzondere voorwaarden zijn verbonden, alsmede tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is toegewezen tot een bedrag van € 1.310,68, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van zijn vordering. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van € 600,- is volledig toegewezen. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, met de bepaling dat hij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen zijn deze vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 mei 2012 tot en met juli 2014 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, opzettelijk, [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum 1] ), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft verdachte, telkens met dat opzet, die [benadeelde partij 1]
- vastgebonden met touwen en/of handboeien en/of geblinddoekt en/of
- gedurende enige tijd vastgebonden gehouden en/of
- in de badkamer aan buizen vastgebonden en/of
- onder het bureau laten zitten, terwijl hij, verdachte, hem met zijn benen vasthield
en/of tegenhield en/of
- gezegd zich te ontkleden en/of
- in de kast opgesloten;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
hij op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 mei 2012 tot en met juli 2014 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , door feitelijkheden, waaronder het misbruik maken van een uit een feitelijk verhoudingen voortvloeiend overwicht en afhankelijkheid, [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum 1] ), wederrechtelijk heeft gedwongen te dulden dat deze meermalen, althans eenmaal,
- werd vastgebonden met touwen en/of handboeien en/of
- moest plaatsnemen en verblijven onder het bureau en/of tussen de benen van
verdachte en/of
- werd vastgeketend in de doucheruimte en/of
- werd opgesloten in de kast en/of
- [benadeelde partij 1] , wederrechtelijk heeft gedwongen zich meerdere
malen deels te ontkleden;
2.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 mei 2012 tot en met juli 2014 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) heeft mishandeld door hem strak vast te binden met touwen aan polsen en enkels, hetgeen pijn en/of letsel en/of een onaangename gewaarwording veroorzaakte op de plaatsen waar de touwen waren geplaatst;
3.
hij in of omstreeks februari 2015 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij 3] (geboren op [geboortedatum 2] ) heeft mishandeld door hem vast te binden met touwen aan polsen en enkels en gedurende enige tijd vastgebonden te houden, hetgeen pijn en/of letsel en/of een onaangename gewaarwording veroorzaakte op de plaatsen waar de touwen waren geplaatst;
4.
hij in of omstreeks de periode van december 2014 tot en met april 2015 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , meerdere malen, althans eenmaal, opzettelijk, [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum 3] ), wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet die [benadeelde partij 2]
- een plastic tas over zijn hoofd getrokken en/of
- touwen om zijn polsen gebonden en/of
- in de hondenbench gestopt;
5.
hij in of omstreeks de periode van december 2014 tot en met april 2015 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , meerdere malen, althans eenmaal, [benadeelde partij 2] heeft mishandeld, door dunne touwen om zijn polsen te binden, hetgeen pijn en/of letsel en /of een onaangename gewaarwording veroorzaakte op de plaatsen waar de touwen waren geplaatst;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs voor het ten laste gelegde

Inleiding
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich in de periode van mei 2012 tot en met april 2015 schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of mishandeling van een drietal jongens in de leeftijd van (destijds) 10 tot 12 jaar. De hem verweten gedragingen zijn nader geconcretiseerd in de hiervoor opgenomen tenlastelegging.
Verdachte ontkent nagenoeg volledig zich aan die gedragingen schuldig te hebben gemaakt. Voor zover hij erkent dat een enkel onderdeel van de tenlastelegging heeft plaatsgevonden - het opsluiten in de kast van [benadeelde partij 1] , diens 'gevangenschap' onder het bureau van verdachte en het gebruik van (speelgoed)handboeien - zou dat eenmalig, dan wel hoogstens incidenteel, en bovendien op verzoek van het betreffende kind en binnen een spelsituatie zijn gebeurd. Er zou nimmer sprake zijn geweest van het vastbinden met touwen, het blinddoeken, noch van het dwingen tot het zich deels uitkleden en het vastketenen aan buizen in de doucheruimte. Met betrekking tot het onder 4 en 5 ten laste gelegde verklaart verdachte dat [benadeelde partij 2] nooit in zijn, verdachtes, ouderlijke woning is geweest, waarin het ten laste gelegde volgens de aangifte zou hebben plaatsgevonden.
Volgens verdachte zouden de aangiftes zijn voortgekomen uit een binnen zijn woonplaats [plaats ] jegens hem ontstaan complot, ingegeven door een eerdere, soortgelijke verdenking, die destijds - in 2012 - in een sepotbeslissing is geresulteerd. Van een tweede, eveneens soortgelijke verdenking werd weliswaar geen aangifte gedaan, maar het dorp was daarmee vermoedelijk wel bekend. De betrokken ouders zouden volgens verdachte debet zijn aan het ontstaan van de hier ter beoordeling staande valse beschuldigingen.
Overwegingen van het hof
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt het navolgende.
De moeder van verdachte, getuige [getuige 1] , is gastouder. Zij ving de broertjes [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3]
(hierna te noemen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] ), tezamen met andere kinderen van uiteenlopende leeftijden, in de ten laste gelegde periode buiten hun schooluren op. Verdachte, woonachtig in de ouderlijke woning, had op zijn slaapkamer een computer staan, waarop hij gedurende een periode van zo'n twee jaren met [benadeelde partij 1] met grote regelmaat computerspelletjes speelde. Binnen die context zou het onder 1 en 2 ten laste gelegde volgens de aangifte veelvuldig hebben plaatsgevonden.
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] zijn beiden als getuige gehoord over de hen betreffende feiten 1, 2 en 3. De aangifte, voorafgegaan door een informatief gesprek, werd door hun moeder, Hilda [getuige 3] , gedaan.
a. De aangifte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en de aanleiding daartoe
De onder 3 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde partij 3] vond volgens de aangifte niet plaats in de ouderlijke woning van verdachte, maar in die van [naam 1] en [naam 2] , twee jeugdige neefjes van verdachte en eveneens opvangkinderen van [getuige 1] . Op een dag in de voorjaarsvakantie van 2015 - uit de stukken valt af te leiden dat dat op 17 februari 2015 moet zijn geweest - paste verdachte aldaar op zijn neefjes. Aan [benadeelde partij 3] werd gevraagd te komen spelen. Er werd een 'politiespel' gespeeld. [benadeelde partij 3] en [naam 2] waren 'de boeven'. In zijn studioverhoor verklaart [benadeelde partij 3] dat hij door verdachte aan handen, buik en voeten werd vastgebonden aan een bed 'en die voeten deed hij weer vast aan mijn handen'. Toen [benadeelde partij 3] probeerde om los te komen, bond verdachte hem nog strakker vast. [benadeelde partij 3] doet aan de interviewer voor hoe dat in zijn werk ging. Hij verklaart dat hij 'heel erg lang' vastgebonden heeft gezeten. Bij een tweede spelletje werd [benadeelde partij 3] vastgebonden aan handen en voeten op een stoeltje in de badkamer. [benadeelde partij 3] zegt wel pijn van de touwen te hebben gehad. Verdachte zou de striemen op polsen en voeten hebben weggewerkt met water. Ook de toen zevenjarige [naam 2] werd bij die gelegenheid vastgebonden. Verdachte zou de kinderen hebben verzocht dit aan niemand te vertellen, aan welk verzoek zij aanvankelijk gevolg gaven.
Een maand later echter, aan tafel bij oppasmoeder [getuige 1] , verklapt [naam 2] 'het geheim' en ook dat het niet zo leuk was. [benadeelde partij 3] valt hem bij. [getuige 1] gelooft de kinderen niet en spreekt hen, op kennelijk indringende wijze, aan op hun volgens haar verzonnen verhaal. Als [benadeelde partij 3] thuiskomt, is hij daarover verontwaardigd en zelfs overstuur. Hij vertelt zijn moeder wat er die dag, 17 februari 2015, is gebeurd. De moeder verklaart in haar aangifte: ' [benadeelde partij 3] kan niet tegen onrecht'. Die avond, op voetbaltraining, zou verdachte aan [benadeelde partij 3] hebben verzocht te zeggen dat er alleen handboeien tijdens het politiespel waren gebruikt en geen touwen.
[benadeelde partij 1] , die inmiddels op de middelbare school in [plaats school] zit en derhalve reeds enige tijd geen oppaskind meer is, hoort het verhaal van [benadeelde partij 3] aan. Buiten diens aanwezigheid vertelt [benadeelde partij 1] zijn moeder vervolgens over zijn ervaringen met verdachte, die zich als volgt - bij deze weergave mede gebruik makend van hetgeen uit zijn studioverhoor naar voren is gekomen - laten samenvatten. [benadeelde partij 1] ging met verdachte regelmatig naar boven, naar de slaapkamer van verdachte, om te 'gamen'. Verdachte maakte er telkens een soort weddenschap van. Als [benadeelde partij 1] verloor, wat doorgaans het geval was, werd hij vastgebonden, soms met de handen op de rug, soms aan armen en benen. Later moest hij zich ook 'tot op de onderbroek' uitkleden. Hij had dan 'strepen' op zijn polsen en, voordat ze naar beneden gingen, moesten die eerst weg, met water. [benadeelde partij 1] denkt dat het gedurende die twee jaren 'wel meer dan 50 keer' is gebeurd. Hij beschrijft gedetailleerd hoe verdachte de knopen en lussen legde, met touwen in verschillende kleuren. En: "Het werd steeds erger en strakker". Verdachte zei dan: "Tien minuten vastbinden" en als [benadeelde partij 1] probeerde los te komen kreeg hij voor straf tien minuten erbij. "En dan zat ik daarboven soms hele middagen vastgebonden". Het gebeurde ook in de badkamer, waar verdachte hem vastbond aan de buizen. Soms moest [benadeelde partij 1] onder het bureau van verdachte gaan zitten en dan hield verdachte hem tussen zijn benen geklemd, zodat hij niet weg kon. [benadeelde partij 1] werd ook meermalen geblinddoekt met een Feyenoord- of Cambuursjaal en opgesloten in de kast. Als de moeder van verdachte naar boven kwam, moest [benadeelde partij 1] zich snel losmaken en, indien van toepassing, aankleden. [benadeelde partij 1] verklaart voortdurend tegen verdachte te hebben gezegd dat hij het niet leuk vond. Verdachte zou dan telkens geantwoord hebben dat het de laatste keer was.
Toen [benadeelde partij 3] huilend thuiskwam en zijn verhaal aan zijn moeder deed (zie hiervoor) , dacht [benadeelde partij 1] : "Eigenlijk moet mamma dit ook weten".
b. De aangifte van het onder 4 en 5 ten laste gelegde en de aanleiding daartoe
Uit de aangifte van [getuige 2] , moeder van [benadeelde partij 2]
(hierna te noemen: [benadeelde partij 2] )en het van [benadeelde partij 2] afgenomen studioverhoor valt de navolgende gang van zaken af te leiden.
Verdachte en [benadeelde partij 2] kennen elkaar van voetbal. Verdachte is zijn voetbaltrainer. Het team heeft een groepsapp, waardoor verdachte beschikte over het telefoonnummer van [benadeelde partij 2] . Op een vrijdag of zaterdag aan het begin van de kerstvakantie van 2014 belt verdachte [benadeelde partij 2] op met de vraag of [benadeelde partij 2] bij hem thuis wil komen 'gamen'. [benadeelde partij 2] vraagt en verkrijgt daarvoor toestemming van zijn moeder en vertrekt op de fiets naar verdachte. [getuige 2] verklaart dat haar zoon een kwartier later weer terug was. Hij liep meteen door naar zijn slaapkamer en was niet aanspreekbaar. [getuige 2] heeft het gevoel dat er iets niet klopt. Ze kijkt de dagen erna op Facebook Messenger van [benadeelde partij 2] en ziet berichten van verdachte, die ze als 'wanhopig' aanmerkt: ' [benadeelde partij 2] doe niet zo' en ' [benadeelde partij 2] jij vond het ook leuk'. [getuige 2] ziet ook herhaalde verzoeken van verdachte aan [benadeelde partij 2] om hem op Whatsapp te deblokkeren. Kennelijk had [benadeelde partij 2] hem geblokkeerd. [benadeelde partij 2] , volgens zijn moeder een jongen van weinig woorden, is echter niet bereid tot praten. Wel ziet ze haar zoon, als ze kort daarop gezamenlijk door [plaats ] lopen en verdachte daar zien, 'helemaal in elkaar duiken'.
De ouders laten het erbij totdat in april en mei 2015 in het dorp door bewoners onderling informatie wordt uitgewisseld over hetgeen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] door toedoen van verdachte lijkt te zijn overkomen. Ook de 'oude' soortgelijke verdenkingen steken de kop weer op. [getuige 2] spreekt [benadeelde partij 2] nu indringend aan om openheid van zaken te geven. Ze ziet [benadeelde partij 2] schrikken. Hij vertelt haar dan kort wat hem is overkomen.
Ook [benadeelde partij 2] heeft in een verhoorstudio zijn verhaal gedaan. Verdachte had hem via de Whatsapp gevraagd om te komen gamen. Verdachte was alleen thuis. Nadat [benadeelde partij 2] zijn jas had uitgedaan deed verdachte, achter hem staand, een felblauwe plastic tas over het hoofd van [benadeelde partij 2] . Hij bond de zak niet vast. [benadeelde partij 2] kon nog wel ademhalen. Daarna bond verdachte zijn handen vast met een soort dun springtouw. [benadeelde partij 2] verklaart: "Het deed wel zeer en ik kreeg rode strepen". Ze gingen naar boven. Verdachte hield [benadeelde partij 2] bij de handen vast. Hij zag immers niets vanwege de zak over zijn hoofd. Boven ging hij zitten, maar hij moest gaan staan. Verdachte trok de trainingsbroek van [benadeelde partij 2] naar beneden, leek ook zijn onderbroek mee te willen nemen. [benadeelde partij 2] was daar niet van gediend, gaf verdachte een trap, bevrijdde zich van de plastic zak en het touw en vertrok naar huis.
Een week of twee later benaderde verdachte hem opnieuw om te gamen. Het was op een zondagochtend. De ouders van verdachte waren naar de kerk. [benadeelde partij 2] zegt daarover: "Ik vond het een beetje raar dat ik er weer intrapte". Verdachte deed opnieuw een zak over het hoofd van [benadeelde partij 2] , bond zijn handen vast en duwde hem in de hondenbench, die hij dichtbond met een touw.
c. De complottheorie
De hiervoor weergegeven gang van zaken wijst naar het oordeel van het hof niet op enigerlei complot jegens verdachte, zoals door hem is gesuggereerd. Immers, een zevenjarig kind, [naam 2] , brengt zijn onaangename ervaringen met verdachte ter sprake, waarna [benadeelde partij 3] kennelijk uit een gevoel van miskenning en vervolgens - min of meer schoorvoetend - [benadeelde partij 1] volgt. Het lijkt erop dat [benadeelde partij 2] daaruit moed geput heeft. Hij was immers niet meer de enige en hij liet zich (daardoor) kennelijk niet meer weerhouden door de ook aan hem door verdachte opgedragen geheimhouding.
Voorts valt niet in te zien op welke wijze de ouders van de bij de eerdere verdenkingen betrokken jongens dit op gang zouden kunnen hebben gebracht. Hebben zij de ouders van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] en later die van [benadeelde partij 2] daartoe bewogen? Hebben die ouders hun kinderen vervolgens geïnstrueerd om valse verklaringen af te leggen? Gelet op de hiervoor geschetste totstandkoming van de verklaringen alsmede de gedetailleerdheid en de consistentie daarvan acht het hof dat niet aannemelijk. Uit het vorenstaande volgt tevens dat het hof de verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] als betrouwbaar aanmerkt.
d. De unus testisregel
Zoals ook door de rechtbank in haar vonnis van 31 januari 2017 is betoogd kan op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van verdachte niet als volwaardig steunbewijs kunnen dienen voor hetgeen door [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] is verklaard. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij regelmatig met [benadeelde partij 1] computerspelletjes speelde op zijn, verdachtes, slaapkamer, en dat verlies van een spelletje 'consequenties' had, maar hij ontkent ten stelligste dat er sprake is geweest van de ten laste gelegde handelingen, anders dan - zoals gezegd - slechts enkele onderdelen, in zeer beperkte mate, op verzoek van [benadeelde partij 1] en binnen een spelsituatie. Opmerkelijk is in dit verband wel dat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2017 heeft verklaard: "Welke consequenties er nog meer waren, heb ik weggestopt". Voorts heeft verdachte verklaard dat hij touwen van school - verdachte volgde destijds de CIOS-opleiding - thuis heeft gehad en dat het touwen in verschillende kleuren waren. Verdachte heeft ook verklaard in het bezit te zijn van sjaals van Feyenoord en Cambuur.
Verdachte heeft eveneens verklaard in de voorjaarsvakantie van 2015 op zijn neefjes [naam 1] en [naam 2] te hebben gepast. [benadeelde partij 3] voegde zich bij hen en er is toen 'een soort politiespel' gespeeld, waarbij verdachte [benadeelde partij 3] handboeien heeft omgedaan. Van het gebruik van touwen is geen sprake geweest.
Met betrekking tot [benadeelde partij 2] heeft verdachte verklaard dat hij hem op een zaterdagavond rond de kerstvakantie van 2014 via de Whatsapp had uitgenodigd om bij hem, verdachte, thuis met de Playstation te komen spelen. Die uitnodiging leek hem bij nader inzien toch niet wenselijk, waarop hij [benadeelde partij 2] - vrijwel direct na het door hem gedane verzoek - heeft afgebeld. [benadeelde partij 2] zou mogelijk, enkele jaren eerder, kort bij hem thuis zijn geweest, maar daarna nooit meer, aldus verdachte. Dat [benadeelde partij 2] niettemin kon verklaren over de plaats waar de hondenbench stond - uit verdachtes verklaring blijkt dat de bench daar, gelet op de leeftijd van de hond, niet eerder dan in juni 2013 kan hebben gestaan - acht verdachte mogelijk omdat er in zijn omgeving vaak naar de hond werd gevraagd en hij die vragen ook beantwoordde.
Uit het vorenstaande volgt niet meer - maar ook niet minder - dan dat verdachte de gelegenheid en middelen had om het ten laste gelegde te begaan. Als steunbewijs voor de ten laste gelegde gedragingen acht het hof zijn verklaringen echter niet voldoende toereikend.
Dat geldt eveneens voor de aangifte van [getuige 3] , de moeder van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] , en die van [getuige 2] , de moeder van [benadeelde partij 2] . De waarnemingen van aangeefsters met betrekking tot het gedrag nadien van hun kinderen dragen zeker bij aan het oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, maar voor wat betreft de ten laste gelegde handelingen kunnen zij slechts verklaren over hetgeen hun kinderen hun hebben verteld. Deze bewijsnood geldt wellicht in mindere mate voor de onder 3 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde partij 3] , nu [getuige 1] , de moeder van verdachte, heeft verklaard over hetgeen [naam 2] aan haar lunchtafel heeft verteld over het gebeuren op 17 februari 2015 in zijn, [naam 2] , ouderlijke woning. Van het verhoren van [naam 2] is, gezien zijn zeer jeugdige leeftijd en de familieband met verdachte, afgezien. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat er bij die gelegenheid sprake was van een spelsituatie, waardoor de wederrechtelijkheid aan de ten laste gelegde mishandeling is komen te ontvallen, deelt het hof - zoals logischerwijs volgt uit de voorafgaande overwegingen - deze visie niet. Ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde stelt het hof vast dat de door [getuige 2] gelezen Facebook Messenger-berichten van verdachte aan [benadeelde partij 2] , welke als belastend kunnen worden aangemerkt, zich niet in het dossier bevinden.
e. SchakelbewijsNu het, zij het in beperkte mate, schort aan de aanwezigheid van voldoende, op de gebruikelijke wijze verkregen wettig bewijs, ziet het hof aanleiding om in de onderhavige strafzaak schakelbewijs toe te passen. Uit de rechtspraak vloeit voort dat het gebruik van schakelbewijs toelaatbaar is, mits feiten soortgelijk zijn in die zin dat de gang van zaken bij het ten laste gelegde feit op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de gang van zaken bij andere feiten en voor zover het bewijs voor het ene feit redengevend is voor het bewijs voor het andere ten laste gelegde feit. Het dient dan te gaan om een specifiek patroon in het gedrag van verdachte en de omstandigheden van het geval. In dat verband kan over de hier ter beoordeling staande zaken het navolgende worden gezegd:
- verdachte zoekt en verkrijgt telkens contact met acht tot tien jaar jongere jongens uit zijn dagelijkse omgeving; - hij lijkt ernaar te streven om alleen, zonder aanwezigheid van derden, met de kinderen te verkeren; - hoewel verdachte door zijn ontkennende houding geen inzicht heeft gegeven in zijn drijfveren, lijkt het erop dat hij op enigerlei wijze voldoening ondervindt in het uitoefenen van macht over de kinderen, waarbij een zekere vorm van wreedheid en mogelijk ook vernedering en een element van enigszins seksueel getinte aard niet ontbreken.
Gelet op de zeer specifieke context waarbinnen deze feiten zijn begaan en het repeterende gedragspatroon van verdachte acht het hof het geoorloofd om in deze zaak gebruik te maken van een zogeheten schakelbewijsconstructie: de aangifte (met enig steunbewijs) van de één kan als redengevend worden aangemerkt voor die van de ander. De opvatting dat schakelbewijs slechts kan worden toegepast, indien tenminste één feit zelfstandig kan worden bewezen, vindt geen steun in het recht. Zie onder meer ECLI:NL:HR:2016:2024, met noot van AG Harteveld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte van het onder 4 en 5 ten laste gelegde zal vrijspreken, nu de verklaringen van [benadeelde partij 2] afwijken van die van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] . Het hof begrijpt dat de advocaat-generaal daarmee doelt op het feit dat [benadeelde partij 2] - onder meer - heeft verklaard dat hem tot tweemaal toe door verdachte een plastic zak over het hoofd is getrokken en hij in de hondenbench werd opgesloten, terwijl gelijksoortige handelingen bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] ontbreken. Het hof acht dit verschil echter niet van wezenlijk belang, nu het element macht in elk van de gevallen prominent aanwezig is. Dat voor de uitoefening daarvan door verdachte in variëteit verschillende handelingen zijn verricht is naar het oordeel van het hof niet van de doorslaggevende betekenis, die daaraan door de advocaat-generaal is gegeven. Dat geldt evenzeer voor het feit dat [benadeelde partij 2] het eerste incident tijdens zijn studioverhoor op 4 juni 2015 in tijd twee maanden eerder, derhalve in april 2015, plaatst. Nu zowel [getuige 2] als verdachte dit incident plaatsen in het eerste weekend van de kerstvakantie van 2014, gaat het hof ervan uit dat de verklaring van [benadeelde partij 2] op dit punt op een vergissing, ingegeven door een onbewustheid van tijdsverloop, berust.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 4 mei 2012 tot en met juli 2014 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , meermalen, opzettelijk, [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum 1] ), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte, telkens met dat opzet, die [benadeelde partij 1]
- vastgebonden met touwen en handboeien en/of geblinddoekt en
- gedurende enige tijd vastgebonden gehouden en
- in de badkamer aan buizen vastgebonden en
- onder het bureau laten zitten, terwijl hij, verdachte, hem met zijn benen
tegenhield en
- gezegd zich te ontkleden en
- in de kast opgesloten;
2.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 mei 2012 tot en met juli 2014 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) heeft mishandeld door hem strak vast te binden met touwen aan polsen en enkels, hetgeen pijn en een onaangename gewaarwording veroorzaakte op de plaatsen waar de touwen waren geplaatst;
3.
hij in of omstreeks februari 2015 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij 3] (geboren op [geboortedatum 2] ) heeft mishandeld door hem vast te binden met touwen aan polsen en enkels en gedurende enige tijd vastgebonden te houden, hetgeen pijn en een onaangename gewaarwording veroorzaakte op de plaatsen waar de touwen waren geplaatst;
4.
hij in of omstreeks de periode van december 2014 tot en met april 2015 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , meerdere malen, opzettelijk, [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum 3] ), wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, immers heeft verdachte telkens met dat opzet die [benadeelde partij 2]
- een plastic tas over zijn hoofd getrokken en
- touwen om zijn polsen gebonden en
- in de hondenbench gestopt;
5.
hij in de periode van december 2014 tot en met april 2015 te [plaats ] , gemeente [gemeente] , meerdere malen, [benadeelde partij 2] heeft mishandeld, door dunne touwen om zijn polsen te binden, hetgeen pijn en een onaangename gewaarwording veroorzaakte op de plaatsen waar de touwen waren geplaatst.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal strafbare feiten. De toedracht en het ongewone karakter daarvan is reeds uitvoerig uiteengezet in de overwegingen omtrent het bewijs. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij op volstrekt oninvoelbare wijze misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat hij had op zijn acht tot tien jaar jongere slachtoffers, in die levensfase een groot leeftijdsverschil. Bovendien was hij jeugdvoetbal- en kaatstrainer en ook overigens actief in de alleszins overzichtelijke leefgemeenschap van [plaats ] . In feite kon verdachte de kinderen laten doen wat hij wilde. En dat deden zij ook, met alle psychische schade die zij nadien van hun ervaringen met verdachte hebben ondervonden.
Verdachte heeft met zijn 'spelletjes' de grenzen van de fysieke en met name de psychische integriteit van [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en in het bijzonder [benadeelde partij 1] fors overschreden, hen belast met een geheimhoudingsplicht en hun vertrouwen in volwassenen beschaamd. Uit de slachtofferverklaringen blijkt dat de kinderen grote moeite hebben hun onbezorgdheid, zelfvertrouwen en hun plezier om de buitenwereld te betreden terug te vinden. Dat een en ander ook de betreffende gezinnen heeft geraakt laat zich raden.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Wel is daarin opgenomen de eerder in dit arrest genoemde sepot-beslissing van 16 augustus 2012 ter zake van verdenking van overtreding van artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Zoals gezegd heeft verdachte nagenoeg volledig ontkend het bewezenverklaarde te hebben begaan. Een dergelijke proceshouding komt hem rechtens toe. Dit brengt echter mee dat het hof geen inzicht heeft kunnen verkrijgen in zijn persoon en met name in hetgeen hem heeft bewogen om gedurende een langere periode en met meerdere kinderen tot dergelijke gedragingen over te gaan. Ook voor de reclassering was het blijkens haar rapport van
14 november 2016 daardoor lastig om een concreet strafadvies te formuleren. Indien bewezen, zo stelt de reclassering, is er sprake van een zorgelijke situatie.
Het hof heeft in dat verband overwogen om een tussenvonnis te wijzen teneinde nader gedragskundig onderzoek te gelasten. Daarvan is afgezien. Het gaat om relatief oude feiten. Een verdere vertraging zou ook niet in het belang van de slachtoffers en hun familie zijn. Nadere diagnostisering en begeleiding/behandeling kan bovendien ook in de vorm van bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
De door de rechtbank opgelegde strafafdoening komt het hof, gelet op de ernst, het karakter en de gevolgen van het bewezen verklaarde voor de slachtoffers, voor als mild. Gelet echter
op de reeds eerder genoemde ouderdom van de feiten en de gevolgen die het bewezen verklaarde ook voor verdachte reeds heeft gehad en nog zal hebben, ziet het hof geen aanleiding om daarvan af te wijken. Aan verdachte zal daarom een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden worden opgelegd, met daaraan verbonden - gedurende een drie jaren durende proeftijd - de bijzondere voorwaarden, zoals door de rechtbank opgelegd en opgenomen in het dictum van dit arrest. Ook overigens dient deze voorwaardelijke straf verdachte ervan te weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten van welke aard dan ook. Daarnaast zal uit het oogpunt van vergelding een taakstraf worden opgelegd van 100 uren, bij niet verrichten te vervangen door 50 dagen vervangende hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder
[getuige 3] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 2.472,12. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.310,68. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de post immateriële schade naar behoren onderbouwd en ziet geen reden tot matiging van het daartoe gevorderde bedrag van
€ 1.100,-, zoals door de raadsman is verzocht.
Voor wat betreft de gestelde materieel geleden schade zal het hof - conform het oordeel op dit punt van de rechtbank - de reiskosten ad € 210,68 toekennen, die door de benadeelde partij zijn gemaakt ten behoeve van door hem gevolgde therapie en noodzakelijkerwijs door zijn ouders begeleid vervoer naar zijn school.
De benadeelde partij zal in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met de bepaling dat dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, nu het daarbij vooralsnog niet gaat om rechtstreeks door de benadeelde partij geleden schade en de vaststelling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het betreft diverse kosten, gemaakt als gevolg van door de ouders van de benadeelde partij ondergane medisch/therapeutische behandelingen, noodzakelijk vanwege hetgeen hun zoon is overkomen, alsmede door hen in dat verband opgenomen verlofuren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij [benadeelde partij 3] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder
[getuige 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 600,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het eenmalig karakter van het bewezen verklaarde zal het hof de toewijzing van de vordering beperken tot een bedrag van € 300,-.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering - het hof doelt daarmee op de door de moeder van de benadeelde partij naar voren gebrachte gebleken gevolgen op de langere termijn - een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder,
M.C.D. [getuige 2] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 600,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist en komt het hof ook overigens als rechtmatig voor. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich uiterlijk binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest te melden bij Reclassering Nederland te Leeuwarden;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde op aanwijzing van voornoemde reclasseringsinstelling zal meewerken aan nader diagnostisch onderzoek en zich vervolgens tijdens de proeftijd - indien geïndiceerd - op aanwijzing van voornoemde reclasseringsinstelling onder behandeling zal stellen van een forensisch psychiatrische kliniek of een soortgelijke instelling voor geestelijke gezondheidszorg op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.310,68 (duizend driehonderdtien euro en achtenzestig cent)bestaande uit € 210,68 (tweehonderdtien euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.310,68 (duizend driehonderdtien euro en achtenzestig cent)bestaande uit € 210,68 (tweehonderdtien euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 1.100,- (duizend honderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 juli 2014.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,- (driehonderd euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,- (driehonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 februari 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 4, 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 600,- (zeshonderd euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 4, 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,- (zeshonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
30 april 2015.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. R.C.C. van Leest en mr. H.L. Stuiver, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 19 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.