ECLI:NL:GHARL:2018:587

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.182.457
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing kantonrechter zonder proceskostenvergoeding in WAHV-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2015. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. [B], heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van proceskosten. Het hof oordeelt dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd vanwege een gebrek in de ondertekening van het proces-verbaal. De kantonrechter had de beslissing niet ondertekend, wat volgens het hof een formele grond is voor vernietiging.

Vervolgens beoordeelt het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, die het administratief beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. Het hof stelt vast dat de inleidende beschikking op 6 oktober 2014 aan de betrokkene was toegezonden en dat de beroepstermijn op 17 november 2014 eindigde. Het beroepschrift was pas op 6 maart 2015 ingediend, wat te laat was. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de betrokkene de beschikking niet had ontvangen, maar het hof oordeelt dat de gemachtigde hierin niet is geslaagd.

Het hof concludeert dat het beroep niet tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie de beslissing terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof gaat voorbij aan de argumenten van de gemachtigde met betrekking tot het EVRM, omdat het uitgangspunt dat de verzending van de inleidende beschikking niet kan worden vastgesteld, niet juist is. Tot slot wijst het hof het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de vernietiging van de beslissing van de kantonrechter op formele gronden is gebaseerd en niet op de inhoudelijke argumenten van de gemachtigde.

Uitspraak

WAHV 200.182.457
18 januari 2018
CJIB 184595041
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 5 november 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
advocaat te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De bestreden beslissing is aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat daarin de naam is vermeld van de kantonrechter die het beroep van de gemachtigde van de betrokkene heeft behandeld, maar dat het proces-verbaal niet is ondertekend door de kantonrechter. In het proces-verbaal is ook niet vermeld dat de kantonrechter buiten staat was dit (mede) te ondertekenen. Ondertekening door de rechter dient het belang dat de rechter daarmee bevestigt dat de weergegeven beslissing de zijne is. Het hof is daarom van oordeel dat het gebrek van dien aard is dat de beslissing van de kantonrechter reeds daarom moet worden vernietigd (vgl. het arrest van dit hof van 23 mei 2016, WAHV 200.153.974, ECLI:NL:GHARL:2016:3934).
2. Het hof zal vervolgens het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
3. De officier van justitie heeft het administratief beroep van de betrokkene
niet-ontvankelijk verklaard wegens - kort gezegd - termijnoverschrijding.
4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
5. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 6 oktober 2014 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 17 november 2014. Het beroepschrift is gedateerd 6 maart 2015 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op
6 maart 2015 bij de CVOM ingekomen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
6. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. De gemachtigde van de betrokkene heeft in het administratief beroepschrift aangevoerd - voor zover hier van belang - dat de betrokkene de inleidende beschikking niet onder ogen heeft gekregen en pas kennis heeft gekregen van de beschikking door de ontvangst van de tweede aanmaning d.d. 5 februari 2015. Gelet daarop verdraagt de beslissing van de officier van justitie zich, aldus de gemachtigde, niet met het bepaalde in de artikelen 6 en 13 van het EVRM en met jurisprudentie van het EHRM. De gemachtigde heeft in zijn beroepschrift aan de kantonrechter aangevoerd dat de officier van justitie bewijs over dient te leggen van de stelling dat de beschikking eerder bij de betrokkene bekend is geworden.
8. De gemachtigde stelt dat de betrokkene de inleidende beschikking niet heeft ontvangen. Volgens vaste administratiefrechtelijke jurisprudentie dient het bestuursorgaan, in geval van verzending van besluiten of rechtens van belang zijnde documenten, aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst dan is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan aannemelijk te maken.
9. Het hof leidt uit het zaakoverzicht van het CJIB af dat bij de verzending van de inleidende beschikking - evenals bij de tweede aanmaning, die de betrokkene heeft ontvangen - het adres [a-straat] 111, [A] is gehanteerd. Dat adres komt overeen met het adres dat de gemachtigde in zijn correspondentie heeft opgegeven als woonadres van de betrokkene. De inleidende beschikking is verzonden door het CJIB. Het hof heeft in het arrest van 23 december 2009 (WAHV 200.026.479, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHLEE:2009:BP3020) overwogen dat, gelet op de in dat arrest beschreven vaste werkwijze van het CJIB bij de verzending van stukken, de kans op fouten daarbij nagenoeg is uitgesloten. Op grond daarvan mag worden aangenomen dat verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
10. Het ligt - gegeven het hiervoor vermelde uitgangspunt - vervolgens op de weg van de gemachtigde om, namens de betrokkene, de ontvangst van de inleidende beschikking op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Daarin is de gemachtigde niet geslaagd. De enkele ontkenning van de ontvangst door de betrokkene acht het hof daartoe onvoldoende.
11. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld. Nu ook niet gesteld of gebleken is dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal het beroep tegen die beslissing daarom ongegrond verklaren.
12. Voor zover de gemachtigde zich nog beroept op het bepaalde in de artikelen 6 en 13 van het EVRM en jurisprudentie van het EHRM, overweegt het hof dat dit beroep is gebaseerd op het uitgangspunt van de gemachtigde, dat de verzending van de inleidende beschikking niet kan worden vastgesteld. Gelet op het voorgaande is dat uitgangspunt in deze zaak niet juist. Het hof zal daarom voorbij gaan aan dit verweer.
13. Het voorgaande brengt mee dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie.
14. Omdat de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, is vervolgens de vraag aan de orde of termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek om de kosten, gemaakt in hoger beroep, te vergoeden. Het hof stelt vast dat de beslissing van de kantonrechter wegens formele gronden wordt vernietigd. Het betreft hier niet een punt dat door de gemachtigde naar voren is gebracht en ligt ook niet in het verlengde daarvan. Alle verweren die door de gemachtigde naar voren zijn gebracht treffen geen doel. Hierop gelet acht het hof het niet redelijk een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de kosten gemaakt in hoger beroep. Het hof zal het verzoek tot vergoeding van kosten daarom afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie, ongegrond;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.