Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de waarde van een onroerende zaak, een bedrijfsgebouw, door de heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder was vastgesteld op € 349.000. De waarde was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2015. De belanghebbende, [X] B.V., was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde een lagere waarde voor van respectievelijk € 254.000 en € 310.000. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 349.000.
Tijdens de zitting op 29 mei 2018 werd de zaak behandeld. De heffingsambtenaar had de waarde bepaald door middel van de huurwaardekapitalisatiemethode, maar het Hof oordeelde dat de onderbouwing van de gehanteerde kapitalisatiefactor van 10,7 niet aannemelijk was gemaakt. De heffingsambtenaar kon geen duidelijke toelichting geven op de gebruikte huurwaarden van vergelijkingsobjecten, die bovendien ver verwijderd waren van de waardepeildatum. Belanghebbende had zelf een kapitalisatiefactor van 8,9 berekend, maar ook deze waarde werd niet door de heffingsambtenaar voldoende betwist.
Uiteindelijk oordeelde het Hof dat geen van beide partijen de door hen bepleite waarde aannemelijk had gemaakt. Het Hof stelde de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast op € 275.000. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 2.509 werden vastgesteld. De uitspraak werd op 26 juni 2018 gedaan en is openbaar uitgesproken.