ECLI:NL:GHARL:2018:5702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
200.209.172
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over onverschuldigde betaling en nakoming huurovereenkomst tussen vennootschappen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een huurgeschil tussen twee vennootschappen. Appellante, een vennootschap onder firma die champignons verbouwde, heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter aangevochten. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van appellante tot terugbetaling van een bedrag van € 30.450,00 op grond van onverschuldigde betaling afgewezen, terwijl de reconventionele vordering van geïntimeerden tot betaling van achterstallige huurpenningen was toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat appellante de huurovereenkomsten met geïntimeerden had gesloten voor de huur van een champignonkwekerij, een koelcel, twee bedrijfshallen, twee studio’s en een heftruck, met een totale huurprijs van € 9.100 per maand, en dat zij deze ruimtes ook daadwerkelijk had gebruikt. Appellante heeft betwist dat zij de huur over de maanden april en mei 2015 moest betalen, omdat zij zou hebben berust in de beëindiging van de huur door geïntimeerden. Het hof oordeelt dat appellante verplicht was tot het doen van de betalingen die zij in december 2014 deed en dat de vordering tot terugbetaling ongegrond is. De grieven van appellante falen, en het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter. In incidenteel hoger beroep heeft geïntimeerden de beslissing van de kantonrechter betwist, die een gedeelte van de vordering in conventie had toegewezen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de schoonmaakkosten die door geïntimeerden zijn gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.209.172
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem 292229)
arrest van 19 juni 2018
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[appellante],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. G.D. Bosman,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[geïntimeerde sub 1],
gevestigd te [plaatsnaam]
2.
[geïntimeerde sub 2],
3.
[geïntimeerde sub 3],
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie,
advocaat: mr. N.J.C. Spapen.
Geïntimeerde sub 1 zal hierna [geïntimeerde sub 1] en geïntimeerden gezamenlijk zullen
[geïntimeerden] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de rechtbank Gelderland, team kanton- en handelsrecht, locatie Arnhem van 27 januari 2016 waarin het geschil betreffende de huurvorderingen is doorverwezen naar de kantonrechter. Voorts verwijst het hof naar de vonnissen van 3 februari 2016 en 20 april 2016 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton- en handelsrecht, locatie Arnhem) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 juli 2016,
- de memorie van grieven, tevens houdende akte vermindering van eis,
- de memorie van antwoord, tevens van incidenteel hoger beroep met producties 1, 2 en 3,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[appellante] en [geïntimeerden] hebben van eind 2014 tot en met begin 2015 samengewerkt: [appellante] verbouwde champignons en [geïntimeerden] verkocht deze champignons. Zij zijn het niet eens over wat tussen hen was overeengekomen en wat zij nog met elkaar moeten afrekenen.
3.2
In het dossier bevinden zich drie huurovereenkomsten:
a) een ‘huurovereenkomst woonruimte’ ten name van [geïntimeerde sub 2] als verhuurder en [appellante] als huurder, waarin onder meer staat dat gehuurd wordt ‘champignonkwekerij [adres A] voor de periode 1 oktober 2014 - 31 december 2014 voor een huurprijs van € 1.750,- per maand, met een handtekening bij de kopjes huurder en verhuurder;
b) een ‘huurovereenkomst woonruimte’ ten name van [geïntimeerde sub 2] als verhuurder en [appellante] als huurder waarin onder meer staat dat gehuurd worden twee studio’s over de periode 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 voor een huurprijs van € 1000,- per maand, met een handtekening bij de kopjes huurder en verhuurder;
c) een ‘huurovereenkomst bedrijfsruimte’ ten name van [geïntimeerde sub 2] als verhuurder en [appellante] als huurder waarin onder meer staat dat gehuurd worden ‘koelcel 500/fustruimte 8 2900/fustruimte 6 2500’ voor een huurprijs van € 5900,- per maand over de periode
1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014, met een handtekening bij de kopjes verhuurder en huurder.
3.3
Uit een bankafschrift van [appellante] van 6 januari 2015 blijkt dat [appellante] op 16, 17 en 18 december 2014 diverse betalingen aan [geïntimeerden] heeft gedaan. Het totaal van de overschrijvingen is € 40.950,00. De kenmerken die bij de betalingen staan vermeld komen overeen met de nummers van door [geïntimeerden] in het geding gebrachte facturen van 9 december 2014 waarop als omschrijving staat:
‘huur champignonkwekerij (…), huur koelcel (…), huur heftruck, huur bedrijfshal 6 fustopslag, huur bedrijfshal 8 fustopslag, huur studio’s 2 stuks tbv personeel’ en een factuur met betrekking tot ‘borg 3 mnd diverse bedrijfshallen 1,5 mnd’.
3.4
Na 19 december 2014 heeft [appellante] geen betalingen meer aan [geïntimeerden] gedaan.
3.5
[appellante] heeft haar activiteiten met betrekking tot de champignonkwekerij in maart 2015 beëindigd. Per 1 juni 2015 hebben [geïntimeerden] de ruimtes die [appellante] voor de kwekerij gebruikte aan een ander verhuurd.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie, kort gezegd, van [geïntimeerden] betaling gevorderd van, blijkens rechtsoverweging 3.2. van het bestreden eindvonnis, € 35.700,00 op grond van onverschuldigde betaling, € 2.027,07 ter zake van buitengerechtelijke kosten en veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten vermeerderd met wettelijke (handels)rente.
4.2
[geïntimeerden] heeft in eerste aanleg in reconventie van [appellante] betaling gevorderd van
€ 45.500,00 inzake achterstallige huurpenningen over de periode januari 2015 tot en met mei 2015 (5 x € 9.100,00) en veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 april 2016 de conventionele vordering van [appellante] grotendeels afgewezen. Voor zover de vordering het restitueren van de betaalde borg ad € 13.650,00 betrof, heeft de kantonrechter de vordering toegewezen. De kantonrechter heeft voorts de reconventionele vordering van [geïntimeerden] geheel toegewezen en heeft [appellante] in de kosten van de procedure in conventie en reconventie veroordeeld.

5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1
[appellante] heeft onder aanvoering van zes grieven het hof verzocht het vonnis van de kantonrechter van 20 april 2016 te vernietigen en – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad – [geïntimeerden] alsnog te veroordelen tot betaling van (na vermindering van eis)
€ 30.450,00 te vermeerderen met wettelijke handelsrente, tot betaling van € 2.027,07 ter zake van buitengerechtelijke kosten en tot betaling van de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft [appellante] gevorderd dat het hof de reconventionele vordering van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, althans [geïntimeerden] in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, haar zal veroordelen in de kosten van beide instanties en haar zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen zij van [appellante] heeft ontvangen uit hoofde van het bestreden vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente.
5.2
Doordat het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld, behoeft de eerste grief – die was gericht tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter – geen bespreking meer.
5.3
Niet in geschil is dat [appellante] de onder 3.2 a genoemde huurovereenkomst betreffende ‘champignonkwekerij [adres A] ’ voor een bedrag van € 1.750,00 per maand met [geïntimeerden] heeft gesloten en de in die overeenkomst bedoelde ruimte tot en met maart 2015 ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Ter discussie staat of zij daarnaast ook huurovereenkomsten met betrekking tot een koelcel, twee bedrijfshallen, twee studio’s en een heftruck voor een bedrag van in totaal € 7.350,00 per maand heeft gesloten en of [appellante] deze ruimtes eveneens heeft gebruikt. Het hof zal eerst beoordelen in hoeverre [geïntimeerden] , zoals in reconventie gevorderd, over de periode van 1 oktober 2014 tot 1 juni 2015 recht had op betaling van een huurprijs van € 9.100,00 per maand. Ter zake van deze vordering draagt [geïntimeerden] de bewijslast.
5.4
[geïntimeerden] heeft betoogd dat dit bewijs al is geleverd door (achtereenvolgens) de door haar overgelegde en door [appellante] ondertekende huurovereenkomsten (productie 10 bij conclusie van antwoord in reconventie), de overgelegde verklaringen van getuigen (productie 1 bij de memorie van antwoord in principaal appel), door de betalingen door [appellante] op de overgelegde facturen (productie D bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie), en door de hoogte van de door [appellante] betaalde borgsom, te weten een bedrag van € 13.600,00, welke borgsom niet past bij een maandhuur van € 1.750,00, maar wel bij de veel hogere huurprijs.
5.5
[appellante] heeft een en ander betwist. De andere ruimtes dan de ‘champignonkwekerij [adres A] ’ (zoals bedoeld in de huurovereenkomst die zij als productie 9 bij dagvaarding in eerste aanleg heeft overgelegd) werden destijds door [geïntimeerden] zelf gebruikt (zie onder 10 bij memorie van grieven), de (huur)facturen die [geïntimeerden] heeft overgelegd zijn vals en zijn door [geïntimeerden] opgemaakt nadat de betalingen door [appellante] hadden plaatsgevonden (grief 3), de betalingen van december 2014 ter hoogte van € 40.950,00 in totaal betreffen vooruitbetaalde huur, dus niet de niet-bestaande vorderingen van [geïntimeerden] die hij in de valse facturen heeft beschreven (zie grief 2).
5.6
Indien zou worden bewezen dat de door [geïntimeerden] in de procedure ingebrachte facturen vervalsingen zijn, zou dit niet kunnen verhinderen dat [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij (niet alleen de ‘champignonkwekerij [adres A] ’, maar ook) een koelcel, twee bedrijfshallen, twee studio’s en een heftruck van [geïntimeerden] heeft gehuurd, dit alles met ingang van 1 oktober 2014 en tegen een huurprijs van in totaal, inclusief de huur voor de ‘champignonkwekerij [adres A] ’, € 9.100 per maand. [appellante] heeft zich weliswaar beroepen op een wens van [geïntimeerden] om de huurpenningen vooruit betaald te krijgen, maar heeft niet toegelicht waaruit van die wens blijkt. Daarom valt niet in te zien dat [geïntimeerden] de door hem in december 2014 ontvangen betalingen redelijkerwijs had moeten aanmerken als
vooruit betaald, te minder doordat [appellante] daarbij als betalingsreden opgaf dat het ging om bepaalde facturen.
Uit de vermelding daarvan en van de factuurnummers blijkt daarentegen dat ook [appellante] vond dat zij in december 2014 uit hoofde van facturen met de nummers 2097, 2098 en 2100 telkens € 9.100,00 (4 x € 2.000 en 1 x € 1.100) aan [geïntimeerden] moest betalen, en uit hoofde van factuur 2099 € 13.650 (6 x € 2.000 + 1 x € 1.650). Indien [geïntimeerden] die facturen zou hebben vervalst, zoals [appellante] heeft aangevoerd en [geïntimeerden] heeft bestreden, dan had het op de weg van [appellante] gelegen om uit te leggen welke andere facturen zij heeft bedoeld bij de opgave van de betalingsredenen.
5.7
Volgens [appellante] hoeft zij de huur over de maanden april en mei 2015 niet te betalen, omdat zij heeft berust in de beëindiging van de huur door [geïntimeerden] , doordat zij de sloten van het gehuurde veranderde. [geïntimeerden] ontkent dat de sloten in maart 2015 zijn veranderd. Volgens [geïntimeerden] was [appellante] in maart 2015 vertrokken.
Ter zake van de gestelde overeenkomst tot huurbeëindiging, waarvan het bestaan door [geïntimeerden] wordt betwist, draagt [appellante] de bewijslast. Zij heeft voor haar stellingen niet méér aangedragen dan dat de sloten van het gehuurde zouden zijn veranderd. Enkel daaruit kan, indien de verandering al zou worden bewezen, niet opgemaakt worden dat [geïntimeerden] daardoor aan [appellante] heeft aangeboden om de huur te beëindigen. [appellante] heeft in maart 2015 geen aanspraak gemaakt op het voortgezet gebruik van het gehuurde. Haar verplichting tot betaling van de overeengekomen huur is daarom blijven bestaan. De rechtbank heeft terecht in reconventie de vordering tot nakoming van die betalingsverplichting toegewezen.
5.8
Uit het vorenstaande blijkt dat [appellante] verplicht was tot het doen van de betalingen die zij in december 2014 deed. De vordering tot terugbetaling van € 30.450,00 is ongegrond. In het bestreden vonnis in conventie is die vordering terecht afgewezen. De grieven in het principaal hoger beroep falen. Dit geldt ook voor de vijfde grief, omdat die gericht is tegen de proceskostenveroordeling – [appellante] is terecht aangemerkt als de partij die overwegend in het ongelijk is gesteld – en de zesde grief – een zogenaamde veeggrief – waarmee geen zelfstandig bezwaar tegen het bestreden vonnis is aangevoerd.
5.9
In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerden] onder aanvoering van één grief aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte van de vordering in conventie een gedeelte, groot (€ 13.650,00) heeft toegewezen. [geïntimeerden] heeft gesteld dat zij terecht het bedrag van de borg heeft (in)gehouden, omdat zij kosten heeft moeten maken om het gehuurde schoon te maken en weer in de oude (goede) staat terug te brengen. Het was noodzakelijk dat de kwekerij gereinigd zou worden om schadelijke schimmelvorming te voorkomen en om de kwekerij weer te kunnen verhuren. [geïntimeerden] heeft een factuur ad € 12.500,00 exclusief BTW overgelegd van Piccobello Dienstverlening (zie productie 2 bij de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel) met de vermelding dat het daarbij gaat om ‘het professioneel reinigen van achterstallig onderhouden champignon cel’ op de [adres A] te [plaatsnaam] ’. Zij heeft foto’s overgelegd (productie 3 bij de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel) waarvan twee foto’s tonen dat er op rekken nog een donkere substantie ligt (kennelijk een champignonbed) en één foto waarop rekken te zien zijn die (ogenschijnlijk) schoon zijn. Gelet op de door [geïntimeerden] gemaakte kosten en het oordeel van de kantonrechter op dit punt, heeft
geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 20 april 2016 voor zover daarin de conventionele vordering tot een bedrag van € 13.650,00 is toegewezen en heeft [geïntimeerden] gevorderd dat het hof die vordering alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
5.1
[appellante] heeft betwist dat [geïntimeerden] schoonmaakkosten heeft gemaakt en heeft betwist dat noodzaak bestond om die kosten – indien ze al zijn gemaakt – te maken. Daarnaast heeft [appellante] aangevoerd dat het onterecht is dat [geïntimeerden] schoonmaakkosten op de borg heeft ingehouden, omdat [appellante] door toedoen van [geïntimeerden] (door het vervangen van de sloten in maart 2015) het gehuurde niet meer kon betreden, waardoor zij niet in de gelegenheid is geweest het pand anders achter te laten dan dat zij heeft gedaan. Bovendien heeft [geïntimeerden] [appellante] niet gesommeerd het pand in schone staat op te leveren. [appellante] is derhalve niet in verzuim komen te verkeren.
5.11
Niet bestreden is dat [geïntimeerden] aan Piccobello Dienstverlening opdracht heeft gegeven tot de schoonmaak. Mede aan de hand van de foto’s, die onbetwist vóór en ná die schoonmaak zijn gemaakt, heeft het hof vastgesteld dat dit werk is verricht. De noodzaak daartoe is ingegeven door de bevattelijkheid van champignons voor andere schimmels – ook dit is onbestreden.
De verweren van [appellante] , dat zij niet in staat is gesteld om de schoonmaak zelf te verrichten, dat [geïntimeerden] haar niet in gebreke heeft gesteld ter zake van de opleververplichting en dat [geïntimeerden] de overgelegde factuur niet heeft betaald, zijn nieuwe verweren, waarop
nog niet heeft kunnen reageren. Het hof zal haar in staat stellen tot het geven van die reacties, wat zij in een akte kan doen, waarna [appellante] nog een antwoordakte zal kunnen nemen met betrekking tot deze drie verweren. Verdergaande beslissingen worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 17 juli 2018voor akte aan de zijde van [geïntimeerden] ter fine van het onder 5.11 vermelde, waarna [appellante] de gelegenheid krijgt bij antwoordakte te reageren;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, S. B. Boorsma en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.