ECLI:NL:GHARL:2018:5451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
200.225.719
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de nietigheid van de appeldagvaarding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft de ontvankelijkheid van appellanten in hun hoger beroep en de vraag of de appeldagvaarding nietig is. Het hof constateert dat het afschrift van het exploot van de dagvaarding, dat door geïntimeerden is overgelegd, niet de datum van betekening bevat. Dit is in strijd met artikel 45 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat vereist dat de datum van betekening op het exploot vermeld moet zijn. Het hof oordeelt echter dat geïntimeerden door dit gebrek niet onredelijk in hun belangen zijn geschaad, omdat zij in het geding zijn verschenen en de datum van betekening is vastgesteld. Het hof passeert daarom het beroep op nietigheid van de appeldagvaarding.

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat appellanten in de appeldagvaarding hun vordering volledig hebben weergegeven, terwijl zij in de memorie van grieven slechts hebben volstaan met de zinssnede 'tot persistit'. Het hof oordeelt dat de strekking van het hoger beroep voldoende is omlijnd en dat de grieven geen aanleiding geven om aan te nemen dat appellanten een andere vordering voor ogen hebben gehad. Geïntimeerden zijn voldoende geïnformeerd over de vordering die in hoger beroep ter beoordeling wordt voorgelegd. Het hof verklaart appellanten ontvankelijk in hun hoger beroep en wijst de incidentele vordering van geïntimeerden af. Tevens wordt een meervoudige comparitie van partijen gelast om inlichtingen in te winnen en een minnelijke regeling te beproeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.225.719
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 309068)
arrest in het incident van 12 juni 2018

1.[appellant sub 1] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
2.
[appellant sub 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellanten, tevens verweerders in het incident,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 1],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden, tevens eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. R. de Lange.
Appellanten zullen gezamenlijk [appellanten] worden genoemd. Geïntimeerden zullen gezamenlijk [geïntimeerden] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
7 december 2016 en 3 mei 2017 die de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Zutphen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 augustus 2017,
- de memorie van grieven met productie 1 tot en met 17,
- de memorie van antwoord met eis in het incident met één productie,
- de memorie van antwoord in het incident.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
[geïntimeerden] hebben zich bij incidentele vordering op het standpunt gesteld dat
[appellanten] niet-ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde hoger beroep. Zij hebben in dat kader twee gronden aangevoerd. Allereerst hebben zij gesteld dat de betekende appeldagvaarding nietig is, omdat op het aan hen verstrekte afschrift van het exploot van de dagvaarding niet staat vermeld op welke datum het exploot is betekend. Om die reden kunnen [geïntimeerden] niet onderzoeken of het exploot tijdig is betekend, waardoor zij menen in hun processuele belangen te zijn geschaad.
3.2
Op grond van artikel 45 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het exploot van de dagvaarding ten minste de datum van de betekening te vermelden. Doel van deze regel is dat beoordeeld kan worden of de geldende termijnen in acht zijn genomen. Het hof stelt vast dat het door geïntimeerden overgelegde afschrift van het exploot van de dagvaarding niet de datum van betekening bevat. Op het exploot dat door appellanten aan het hof is overgelegd, staat deze datum daarentegen wel vermeld. Daardoor staat vast dat dit exploot binnen de appeltermijn is betekend. In artikel 46 lid 2 Rv is echter bepaald dat voor degene voor wie het exploot is bestemd, het afschrift geldt als het oorspronkelijke exploot. Het afschrift dient te voldoen aan de vereisten die ook aan het exploot worden gesteld. Gelet op die regel is de appeldagvaarding, door het niet vermelden van de datum van betekening op het afschrift van het exploot dat aan [geïntimeerden] is verstrekt, in beginsel nietig. Het hof is echter van oordeel dat [geïntimeerden] door dit gebrek niet onredelijk in hun belangen zijn geschaad, omdat zij in het geding zijn verschenen en in het geding is vastgesteld op welke datum de appeldagvaarding is betekend. [geïntimeerden] zijn dus niet bemoeilijkt in het verweer dat zij in het geding willen voeren (zie HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2593). Zij hebben in dit geding, zoals zij in zekere zin ook hebben gedaan, de vraag of de appeldagvaarding tijdig was betekend aan de orde kunnen stellen en zij zijn ook overigens niet bemoeilijkt in hun verweer. Derhalve zal het hof gelet op het bepaalde in artikel 122 lid 1 Rv het beroep op nietigheid passeren.
3.3
[geïntimeerden] hebben ten tweede aangevoerd dat [appellanten] niet-ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde hoger beroep, omdat zij in de memorie van grieven geen conclusie hebben genomen, maar slechts persisteren bij eerder in de nietige dagvaarding aangekondigde vorderingen. Volgens [geïntimeerden] hebben [appellanten] echter niet eerder in de procedure in hoger beroep een vordering
in een conclusiegeformuleerd. Wel hebben zij in de appeldagvaarding vermeld dat zij van [geïntimeerden] verlangen dat zij in de procedure verschijnen teneinde “
op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen”, wat volgens [geïntimeerden] opgevat moet worden als een verwijzing naar een nog te formuleren eis in een nog te nemen conclusie (de memorie van grieven). Aangezien in die conclusie (de memorie van grieven) geen eis is geformuleerd, is onduidelijk wat [appellanten] in hoger beroep vorderen en bestaat voor [appellanten] geen rechtens te respecteren belang bij de verdere behandeling van de zaak. Daarom dient het hof de niet-ontvankelijkheid van [appellanten] uit te spreken, aldus nog steeds [geïntimeerden]
3.4
De vraag wat de consequentie is van het ontbreken van een petitum in de memorie van grieven, is niet in haar algemeenheid te beantwoorden. Dat antwoord is afhankelijk van uitleg van de processtukken gelezen in hun onderlinge samenhang en van hetgeen de wederpartij daaruit heeft mogen begrijpen. Het hof stelt vast dat [appellanten] in de appeldagvaarding de vordering volledig hebben weergegeven, terwijl zij in de memorie van grieven in de conclusie hebben volstaan met het opnemen van de zinssnede
‘tot persistit’.Aangezien [appellanten] in de appeldagvaarding de strekking van het hoger beroep voldoende hebben omlijnd, laat de memorie van grieven in dat licht geen andere lezing toe, ook voor [geïntimeerden] , dan dat de daarin aangevoerde grieven zien op de vordering zoals weergegeven in het petitum van de appeldagvaarding. De grieven geven geen aanleiding om aan te nemen dat [appellanten] een andere, dan de in het petitum van de appeldagvaarding weergegeven vordering, voor ogen heeft gestaan. Voor [geïntimeerden] is dan ook voldoende duidelijk welke vordering in hoger beroep door [appellanten] ter beoordeling wordt voorgelegd. Dat in de appeldagvaarding de indruk is gewekt dat de definitieve vordering in een nadere conclusie zal worden genomen, zoals [geïntimeerden] hebben aangevoerd, doet daaraan niet af. Zeker niet doordat in die nadere conclusie (de memorie van grieven) expliciet is aangegeven dat [appellanten] persisteren in de eerder geformuleerde vorderingen. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] in hun verdediging zijn geschaad doordat uitsluitend in de appeldagvaarding een petitum is opgenomen. Gelet op het voorgaande acht het hof [appellanten] dan ook ontvankelijk in het hoger beroep.
3.5
Het hof wijst de incidentele vordering af en zal [geïntimeerden] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 1.074,00 (1 punt x tarief II) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
3.6
In de hoofdzaak ziet het hof aanleiding een meervoudige comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 1.074,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerden] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [geïntimeerden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden.
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat partijen samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof;
bepaalt dat de zitting zal worden gehouden in het paleis van justitie aan de
Walburgstraat 2-4 te Arnhem op
16 januari 2019 om 13.30 uur;
Het hof bepaalt dat ingeval (één van) partijen verhinderd is/zijn op voormelde zittingsdag, aan de hand van verhinderdata een nieuwe datum zal worden gepland, mits de partij die om een andere datum verzoekt binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief door middel van een H7-formulier de verhinderdata van beide partijen doorgeeft over de periode vanaf november 2018 tot en met juni 2019;
bepaalt dat advocaten bij deze comparitie elk gedurende maximaal tien minuten, aan de hand van maximaal twee A4’tjes spreeknotities, het standpunt van partijen mogen toelichten;
bepaalt dat [appellanten] op
uiterlijk acht wekenvoor de te houden comparitie na memorie van antwoord het volledige procesdossier in viervoud ter griffie van het hof dient over te leggen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proces-handeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij
uiterlijk twee wekenvoor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, H. Wammes en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.