Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2],
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
1.Het geding in eerste aanleg
7 december 2016 en 3 mei 2017 die de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Zutphen heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
[appellanten] niet-ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde hoger beroep. Zij hebben in dat kader twee gronden aangevoerd. Allereerst hebben zij gesteld dat de betekende appeldagvaarding nietig is, omdat op het aan hen verstrekte afschrift van het exploot van de dagvaarding niet staat vermeld op welke datum het exploot is betekend. Om die reden kunnen [geïntimeerden] niet onderzoeken of het exploot tijdig is betekend, waardoor zij menen in hun processuele belangen te zijn geschaad.
in een conclusiegeformuleerd. Wel hebben zij in de appeldagvaarding vermeld dat zij van [geïntimeerden] verlangen dat zij in de procedure verschijnen teneinde “
op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen”, wat volgens [geïntimeerden] opgevat moet worden als een verwijzing naar een nog te formuleren eis in een nog te nemen conclusie (de memorie van grieven). Aangezien in die conclusie (de memorie van grieven) geen eis is geformuleerd, is onduidelijk wat [appellanten] in hoger beroep vorderen en bestaat voor [appellanten] geen rechtens te respecteren belang bij de verdere behandeling van de zaak. Daarom dient het hof de niet-ontvankelijkheid van [appellanten] uit te spreken, aldus nog steeds [geïntimeerden]
‘tot persistit’.Aangezien [appellanten] in de appeldagvaarding de strekking van het hoger beroep voldoende hebben omlijnd, laat de memorie van grieven in dat licht geen andere lezing toe, ook voor [geïntimeerden] , dan dat de daarin aangevoerde grieven zien op de vordering zoals weergegeven in het petitum van de appeldagvaarding. De grieven geven geen aanleiding om aan te nemen dat [appellanten] een andere, dan de in het petitum van de appeldagvaarding weergegeven vordering, voor ogen heeft gestaan. Voor [geïntimeerden] is dan ook voldoende duidelijk welke vordering in hoger beroep door [appellanten] ter beoordeling wordt voorgelegd. Dat in de appeldagvaarding de indruk is gewekt dat de definitieve vordering in een nadere conclusie zal worden genomen, zoals [geïntimeerden] hebben aangevoerd, doet daaraan niet af. Zeker niet doordat in die nadere conclusie (de memorie van grieven) expliciet is aangegeven dat [appellanten] persisteren in de eerder geformuleerde vorderingen. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] in hun verdediging zijn geschaad doordat uitsluitend in de appeldagvaarding een petitum is opgenomen. Gelet op het voorgaande acht het hof [appellanten] dan ook ontvankelijk in het hoger beroep.
4.De beslissing
Walburgstraat 2-4 te Arnhem op
16 januari 2019 om 13.30 uur;
uiterlijk acht wekenvoor de te houden comparitie na memorie van antwoord het volledige procesdossier in viervoud ter griffie van het hof dient over te leggen;
uiterlijk twee wekenvoor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;